Gepubliceerd op 13-06-2017

Maastricht, Verdrag van (december 1991)

betekenis & definitie

De uitkomst van een vergadering van de Europese Raad, waarin afspraken werden gemaakt over het totstandkomen van de Europese Politieke Unie en de Economische en Monetaire Unie.

Van 9-10 december 1991 vergaderde de Europese Raad in Maastricht. Deze vergadering was de afsluiting van de intergouvernementele conferenties over de Europese Politieke Unie (EPU) en de Economische en Monetaire Unie (EMU) die in december 1990 in Rome waren begonnen. Op de Maastrichtse conferentie werd een overeenkomst bereikt over een raamwerk voor een verdrag over de Europese Unie. Dat raamwerk bevatte de akkoorden over de EPU en de EMU, een tijdschema voor de invoering van de EPU en de EMU en een nieuwe dimensie voor de samenwerking van de EG-landen op het gebied van vrede en veiligheid.

Het Verdrag van Maastricht kwam niet zonder slag of stoot tot stand. Op dringende wens van het Verenigd Koninkrijk was in de tekst over de EPU het begrip `federaal' geschrapt, omdat de Britten fel tegen een supranationaal Europa waren (en zijn). In plaats daarvan kwam een vrij vage tekst die het verdrag `een nieuwe fase in het proces van de schepping van een nog nauwere eenheid onder de volkeren in Europa' noemde. Verder werd het subsidiariteitsbeginsel benadrukt, wat inhoudt dat beslissingen op een zo laag mogelijk niveau worden genomen.

Met betrekking tot het totstandkomen van de EMU werd afgesproken, dat er een Economisch Monetair Instituut zou worden opgericht. Later werd vastgesteld dat dit instituut in Frankfurt zou worden gevestigd. Dit instituut moest een voorloper zijn van de Europese Centrale Bank. Op 31 december 1996 zou worden beslist of de economieën van de twaalf lidstaten voldeden aan vier belangrijke criteria. Die vier criteria waren: de inflatie mag niet meer dan 1½ procent boven het gemiddelde van de drie lidstaten met de laagste inflatie liggen; het begrotingstekort mag niet meer dan drie procent van het Bruto Nationaal Product (BNP) bedragen en de nationale schuld mag niet hoger zijn dan zestig procent van het BNP; de fluctuaties van de munt moeten ten minste twee jaar binnen de 2¼-procent-marges van het Europees Monetair Stelsel blijven; de rente mag niet meer dan twee punten hoger liggen dan het gemiddelde van de drie landen met de laagste rentestand over een periode van twaalf maanden. Ten slotte werd vastgesteld dat op 1 januari 1999 de derde fase van de EMU zou ingaan, namelijk het invoeren van een gezamenlijke munt.

Spoedig zou blijken dat het tijdschema niet gehaald zou worden. De criteria waren zó scherp, dat slechts enkele lidstaten er vóór de geplande datum van 1 januari 1999 aan zouden kunnen voldoen, terwijl het invoeren van een gezamenlijke munt ondanks de economische voordelen erg veel (nationale) weerstanden opriep. Een gezamenlijke munt wordt dan ook niet vóór het begin van de volgende eeuw verwacht.



Wat de nieuwe dimensie op het gebied van buitenlandse politiek en veiligheid betrof, werd bepaald dat de Europese Unie op het internationale vlak haar identiteit moest tonen `door de implementatie van een gemeenschappelijk buitenland- en veiligheidsbeleid waarvan ook de eventuele instelling van een gemeenschappelijke defensiepolitiek deel zal uitmaken'. De Europese Raad zou algemene richtlijnen vaststellen. In de praktijk van de komende jaren bleek het voeren van een gezamenlijke buitenlandse politiek een illusie. De verschillen in opvattingen tussen de lidstaten waren zó groot, dat bijvoorbeeld in de burgeroorlog in Joegoslavië aarzelend en weinig krachtig werd opgetreden.

Het Verdrag van Maastricht had veel voeten in de aarde. Vooral in Denemarken en in het Verenigd Koninkrijk liepen de gemoederen hoog op, omdat werd gevreesd voor het aantasten van de nationale soevereiniteit. Op 2 juni 1992 verwierpen de Denen in een referendum het verdrag. In een tweede referendum op 18 mei 1993 ging Denemarken alsnog akkoord. Het Verenigd Koninkrijk besloot op 23 juli 1993 tot ratificatie. De Britten maakten voorbehouden op het gebied van de sociale paragraaf. Ook tegen het invoeren van de EMU bestonden in het Verenigd Koninkrijk grote bezwaren. Nadat op 12 oktober 1993 het Duitse Federale Constitutionele Hof het Verdrag van Maastricht in overeenstemming met de grondwet had verklaard, werd het verdrag door de Duitse president ondertekend, waardoor alle twaalf lidstaten van de EG het verdrag hadden goedgekeurd.

Op een buitengewone zitting van de Europese Raad op 29 oktober 1993 in Brussel werd een verklaring aangenomen over de inwerkingtreding van het Verdrag over de Europese Unie op 1 november 1993.