Gepubliceerd op 13-06-2017

Algerije

betekenis & definitie

Republiek in Noord-Afrika; op 3 juli 1962 onafhankelijk geworden.

De Franse kolonisatie van Algerije begon in 1830 met de verovering van de stad Algiers. In 1848 was vrijwel geheel Algerije in handen van de Fransen. In het zuiden werd nog een groot gebied in de Sahara aan de kolonie toegevoegd. Frankrijk ontwikkelde Algerije tot een belangrijke wijn- en graanleverancier, waar honderdduizenden colons (Franse kolonisten) gingen wonen, die Algerije als hun vaderland beschouwden.

In de jaren dertig van de twintigste eeuw ontstonden diverse nationalistische organisaties, die zich uiteindelijk in 1954 in het Front de Libération Nationale verenigden. In 1942 landden geallieerde troepen in Algerije. Generaal Charles de Gaulle organiseerde in 1943 een bevrijdingscomité, dat begin 1944 in Algiers werd omgezet in een voorlopige Vrije Franse Regering. De Algerijnen kregen beloften over volledige deelname aan het sociale en politieke leven in hun land. Die beloften werden na de oorlog niet nagekomen, waardoor de ontevredenheid en het nationalisme toenamen. Er ging ook een sterke nationalistische stimulans uit van de talrijke Algerijnse gastarbeiders die in Frankrijk werkten. In 1952 werden grote olievoorraden ontdekt, wat de wens van de colons Algerije Frans te houden (Algérie Française) alleen nog maar versterkte. In 1954 brak een opstand uit tegen het Franse gezag, die uitmondde in de bloedige Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog, die tot 1962 duurde.

Na de onafhankelijkheid op 3 juli 1962 voer Algerije een socialistische koers. De bezittingen van de colons werden genationaliseerd. De grote Franse minderheid verliet het land, waardoor de economie een zware klap kreeg. Dankzij de inkomsten uit de oliewinning kon de economie zich later herstellen.

Op buitenlands politiek gebied onderhielden de presidenten Ben Bella (1963-65) en Boumédienne (1965-78) goede betrekkingen met de voorman van het Arabisch socialisme, de Egyptische leider Nasser. Algerije steunde de Arabische landen in hun oorlogen tegen Israël. Algerije speelde ook een prominente rol in de beweging van de niet-gebonden landen. Al in 1955 was op de conferentie van Bandung een delegatie van de Algerijnse bevrijdingsbeweging FLN aanwezig. Na de onafhankelijkheid steunde Algerije op zijn beurt bevrijdingsbewegingen tegen Europese kolonisten, met name in zuidelijk Afrika. Daarom ook schaarde Algerije zich achter de bevrijdingsbeweging in de Westelijke Sahara, het Frente Polisario.

Aan het eind van de jaren zeventig ontstond er binnenlandse onrust. Fundamentalistische moslims streefden naar arabisering van de Algerijnse samenleving. Het in het zuiden levende woestijnvolk van de Toeareg keerde zich daartegen. Beide stromingen werden in de jaren tachtig met harde hand bestreden door president Chadli Benjedid (1978-92). Onder zijn bewind speelde Algerije een belangrijke rol als bemiddelaar in het vredesproces in het Midden-Oosten, en verbeterden de betrekkingen tussen Algerije en het Westen, met name met Frankrijk. Die toenadering bleek ook uit de succesvolle bemiddeling van Algerije in de Iraanse gijzelingskwestie in 1980/81.



In oktober 1988 werd het politieke leven in Algerije gedemocratiseerd door het afschaffen van de alleenheerschappij van het FLN, de voormalige verzetsbeweging, die omgevormd was tot een politieke partij. Deze positieve ontwikkeling was echter onvoldoende om de binnenlandse onrust weg te nemen. Tijdens de eerste ronde van de eerste Algerijnse verkiezingen waar meerdere partijen aan mochten deelnemen op 26 december 1991, behaalde het fundamentalistische Front Islamique du Salut (FIS, Islamitisch Reddingsfront) een daverende overwinning. Van de 231 zetels waarvoor een meerderheid werd behaald, gingen er 188 naar het FIS en slechts 15 naar het FLN. Het zag ernaar uit dat het FIS ook in de tweede ronde op 16 januari 1992 zóveel winst zou boeken, dat een FIS-regering onontkoombaar was. De tweede verkiezingsronde werd echter op 12 januari afgelast; president Chadli was een dag eerder afgetreden. Een Hoog Staatscomité (Haut Comité d'État, HCE) nam op 14 januari de presidentiële macht over `totdat is voorzien in de noodzakelijke voorwaarden voor het normaal functioneren van instellingen en de constitutionele orde'. Voorzitter van het HCE werd Mohammed Boudiaf, een van de `negen vaders van de revolutie' die het gewapend verzet tegen de Fransen hadden georganiseerd. Sinds 1964 had Boudiaf als balling in het buitenland geleefd, omdat hij zich tegen de heerschappij van het FLN had verzet. Op 29 juni 1992 werd Boudiaf vermoord. Na hem werden nog duizenden andere mensen gedood. Op 27 januari 1994 werd het HCE vervangen door president Liamine Zeroual, tot dat moment brigade-generaal en minister van Defensie. In augustus en september 1994 werden in het kader van een nationale dialoog besprekingen gevoerd tussen de president en de leiders van de vijf legale oppositiepartijen over de toekomst van Algerije. Het FIS was in eerste instantie niet uitgenodigd. Latere gesprekken met het FIS leverden geen resultaat op. Het leger voerde een keiharde strijd tegen de Groupe Islamique Armé (GIA, Gewapende Islamitische Groep), een afsplitsing van het Islamitisch Reddingsfront. De GIA pleegde aanslagen op iedereen die zich verzette tegen de islamitische heilstaat; met name journalisten, intellectuelen en buitenlanders waren slachtoffers. Feitelijk woedde er in Algerije een burgeroorlog, die door bomaanslagen ook in Frankrijk merkbaar was. De GIA verweet de Franse regering het bewind van president Zeroual te steunen.

In de aanloop naar de presidentsverkiezingen in 1995 nam het geweld nog verder toe. Inmiddels had de burgeroorlog al minimaal vijftigduizend doden gekost. Tot veler verrassing werd in de eerste ronde van de verkiezingen op 16 november de zittende president Zeroual met 61,3 procent van de stemmen gekozen. Ondanks dreigementen van de fundamentalistische groepen dat kiezers hun leven op het spel zetten, gingen de Algerijnen massaal naar de stembus. Het grootste deel van de burgers liet zien het geweld van de burgeroorlog meer dan beu te zijn.