Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

De gouden vogel (vuurvogel)

betekenis & definitie

EEN koning heeft een boom met gouden appels. Elke nacht wordt er een appel gestolen.

De koning heeft drie zoons en hij geeft de oudste zoon opdracht om 's nachts bij de boom te waken. Deze zoon raakt evenwel door slaap overmand en kan de dief niet betrappen. De volgende nacht valt de middelste zoon ook in slaap.Dan wil de jongste zoon de wacht houden. Na enig aandringen geeft de koning zijn toestemming, al heeft hij weinig vertrouwen in de jongen. De jonge prins ziet 's nachts hoe een gouden vogel een appel komt stelen. Na een schampschot met een pijl kan de jongen zijn vader een gouden veer tonen als bewijsstuk.

De koning wil de gouden vogel in handen krijgen en stuurt zijn oudste zoon erop uit om hem te vinden. Onderweg komt die een sprekende vos tegen die hem advies geeft: overnacht niet in de vrolijke herberg, maar in de sobere herberg. De prins slaat de goede raad in de wind en is in de vrolijke herberg zijn opdracht spoedig vergeten. De middelste zoon vergaat het daarna precies zo. Nu is de jongste zoon weer aan de beurt. Hij sluit vriendschap met de vos en mag op diens rug meerijden.

Hij overnacht in de sobere herberg en de volgende dag brengt de vos hem bij het kasteel van een koning die de bezitter is van de gouden vogel. Alle bewakers slapen en de jonge prins zou de gouden vogel in zijn houten kooi zo mee kunnen nemen. Hij slaat echter de goede raad van de vos in de wind: hij zet de vogel over in een gouden kooi om hem mee te nemen. Terstond begint de vogel te krijsen. De wachters ontwaken, de jongen wordt gegrepen en tot de doodstraf veroordeeld. De koning wil hem onder één voorwaarde gratie verlenen: als de prins het gouden paard voor hem wil halen, wordt niet alleen zijn leven gespaard, maar krijgt hij ook de gouden vogel ten geschenke.

De jongen gaat akkoord en de vos brengt hem naar een volgend kasteel. Weer luistert hij niet naar de raad van de vos: zodra hij het paard zadelt met een gouden zadel in plaats van een leren, hinnikt het dier de bewakers wakker. De prins zal ter dood worden gebracht, tenzij hij voor de koning de schone jonkvrouw uit het gouden kasteel gaat halen.

De prins belooft dit en laat zich door de vos naar het gouden kasteel brengen. Daar moet hij in een onbewaakt ogenblik de jonkvrouw in het badhuis kussen, maar hij mag haar niet toestaan om afscheid van haar ouders te nemen. Niettemin bezwijkt hij voor de smeekbeden van de prinses, zodat hij voor de derde keer wordt betrapt en gevangengenomen. De koning wil het leven van de prins sparen als hij in staat is om binnen acht dagen een berg voor het kasteel af te graven. De jongen graaft zeven dagen lang, maar het werk vordert allerminst. Dan neemt de vos het werk van hem over en slaagt er op wonderbaarlijke wijze in de berg te doen verdwijnen. De jongen krijgt de prinses mee.

Onderweg legt de vos uit dat de prinses uit het gouden kasteel, het gouden paard en de gouden vogel bij elkaar horen. De prins moet ze via listen alledrie voor zich zien te winnen, en de vos legt uit hoe. Het lukt de prins: als hij bij het volgende kasteel eenmaal op het gouden paard zit, trekt hij de prinses bij zich achterop en galoppeert weg. En als de prins de gouden vogel in ontvangst heeft genomen, maakt hij zich met het paard en de prinses meteen uit de voeten.

Op weg naar zijn vaders kasteel vraagt de vos aan de prins om zijn beloning: hij wil gedood worden en zijn kop en poten moeten worden afgehakt. De jongen weigert dit, want hij beschouwt dit als een daad van ondankbaarheid. Dan geeft de vos een advies: koop geen galgenvlees en ga niet op de rand van een put zitten. Als hij aankomt in het dorp waar zijn broers zijn achtergebleven, staat men daar op het punt om het tweetal op te hangen vanwege schulden en crimineel gedrag. Zonder erbij na te denken koopt de prins zijn broers (het galgenvlees!) vrij. Als ze in het bos uitrusten, duwen de broers de op een putrand gezeten jonge prins de put in.

Triomfantelijk keren ze terug naar hun vader met de jonkvrouw, het paard en de vogel. De vreugde is groot, maar de jonkvrouw huilt aldoor, het paard wil niet eten en de vogel niet zingen.

Ondertussen helpt de vos de prins uit de opgedroogde waterput. Door van kleren te ruilen met een arme man weet de jongen incognito het kasteel van zijn vader te bereiken. Aan het hof houdt de prinses prompt op met schreien, gaat het paard eten en de vogel fluiten. De jonkvrouw vertelt naar waarheid aan de koning wat er allemaal gebeurd is. De jonge prins maakt zich bekend en zijn oudere broers worden terechtgesteld. De jongen trouwt met de prinses en wordt de troonopvolger van zijn vader.

Later voldoet de prins in het bos aan het verzoek van de vos: hij doodt hem en snijdt zijn kop en poten af. Nu blijkt een betovering verbroken. De vos verandert in een prins en blijkt de broer van de jonkvrouw te zijn. En ze leefden nog lang en gelukkig.

Aldus verloopt het sprookje van de gouden vogel dat de gebroeders Grimm hebben opgenomen in hun Kinderund Hausmärchen (1812) onder de titel ‘Der goldene Vogel’ (nr. 57). Het sprookje komt voor in Europa, Azië, Amerika en Afrika, en is in de typencatalogus van Aarne en Thompson geregistreerd als AT 550, ‘Search for the Golden Bird’. Het sprookje is overigens nauw verwant met AT 551, ‘The Sons on a Quest for a Wonderful Remedy for their Father’, en niet zelden zien we contaminatie optreden: zie het Water des levens. In dit sprookje is de koning ziek en moet er als geneesmiddel levenswater gehaald worden dat bewaakt wordt door de vuurvogel. De held wordt in dit geval bijgestaan door bijvoorbeeld een adelaar of dwerg. Verschillende episoden in het AT-551-sprookje zijn gelijk aan die in het AT-550-sprookje. Igor Strawinsky inspireerde zich op dit sprookjescomplex en op het sprookje van de Reus zonder hart voor zijn ballet L'oiseau de feu (1909).

Het wondersprookje van de gouden vogel verhaalt van een queeste oftewel een avonturentocht. De tocht verbeeldt in overdrachtelijke zin de weg die de jongeling moet afleggen om de volwassenheid te bereiken. Het sprookje toont hoe een tamelijk roekeloze jongen uitgroeit tot een verantwoordelijke volwassene. Gaandeweg moet hij door schade en schande wijs worden. Met vallen en opstaan ondervindt hij uiteindelijk dat het raadzaam is om verstandige adviezen op te volgen en deze niet in de wind te slaan (en ook: de raadgever niet op zijn uiterlijk te beoordelen). De jongen ervaart dat men over een dosis dapperheid, doortastendheid en opportunisme moet beschikken om zijn doel te bereiken.

Tot dat doel behoort het verwerven van een bruid en van bezittingen. Het bereiken van dit doel vergt de nodige inspanningen, en het is bij tijd en wijle geoorloofd om van listen gebruik te maken. Ook moet de jongeman op zijn hoede zijn om niet weer kwijt te raken wat hij verkregen heeft; er zijn immers altijd kapers op de kust. De kapers zijn in het sprookje de broers, die op exemplarische wijze laten zien hoe het niet moet. De broers spreiden ongehoorzaam, onverantwoordelijk en liederlijk gedrag tentoon. Zij zijn de opdracht van hun vader spoedig vergeten, verliezen zich in zuipen en brassen, en deinzen niet terug voor diefstal, verraad en (poging tot) moord.

De held overwint uiteindelijk de moeilijkheden van het opgroeien met succes, en toont daarmee aan zijn vader dat hij in staat is om voor zichzelf te zorgen en over het karakter te beschikken om iets te bereiken in het leven. De jongen is klaar om in de voetsporen van zijn vader te treden.

In de 20e eeuw is het sprookje verschillende malen uit de volksmond opgetekend. J.R.W. Sinninghe publiceerde een versie uit Vlaams Limburg onder de titel ‘Vogel Vinus’. Deze versie staat redelijk dicht bij het Grimmsprookje, maar begint zoals het type AT 551 doorgaans aanvangt; de koning is ziek en alleen het gezang van de Vogel Vinus zal hem kunnen genezen. Merk op dat Vogel Vinus een verbastering is van de naam van de vuurvogel: Phoenix. De jonge held krijgt ook een naam, te weten Diederik. Geholpen door de vos gaat hij op zoek naar Vogel Vinus, het Rosbonte Paard en naar de schone Lena die op de Glazen Berg woont.

In 1967 tekende verzamelaar G.J.H. Krosenbrink het sprookje op uit de mond van de Gelderse fabrieksarbeider P. Jansen (archief PJMI). Jansen noemt de vogel Venus, en ook ditmaal begint het sprookje ermee dat de koning ziek is en alleen zal genezen door het gezang van de vogel. Twee aspecten vallen op aan deze versie: ten eerste is het sprookje gereduceerd van een drievoudige queeste naar een enkelvoudige. Ten tweede is het sprookje ontdaan van zijn magische elementen: alleen de geneeskracht van de vogelzang resteert.

Eenzelfde tendens tot vereenvoudiging en rationalisering treffen we aan in het Friese sprookje dat verzamelaar Ype Poortinga op 19 december 1973 optekende uit de mond van E. Zijlstra. Het werd gepubliceerd onder de titel ‘It eilân en de gouden appel’ en gaat in het kort aldus: op een eiland staan bomen waaraan gouden appels groeien. De koning maakt zijn drie zoons bekend dat degene die erin slaagt om een appel te bemachtigen de troonopvolger zal worden. De oudste zoon probeert het eiland met een boot te benaderen, maar wordt door storm steeds weer weggeblazen. De middelste zoon denkt slim te zijn: hij benadert het eiland per boot van de andere zijde en hoopt aldus te kunnen profiteren van de stormwind.

Maar ook hij faalt, want nu blijft het windstil. De jongste zoon wacht tot het gaat vriezen en schaatst dan naar het eiland toe. De wind weerhoudt hem ervan het eiland te bereiken, maar veroorzaakt tevens dat er appels uit de boom vallen. Eén appel rolt door de wind over het ijs naar de jongen toe. En zo wordt hij de nieuwe troonopvolger. Met deze laatste vertelling zijn we tamelijk ver verwijderd geraakt van de intrige van het uitgebreide AT-550-sprookje.

In de 17e eeuw treffen we het verhaal al aan onder de titel ‘Aertige Fabel, van een koning van Engelant, en de vogel Fenix’, gepubliceerd in de kluchtbundel St. Niklaes-gift (Amsterdam 1647). De oudst bekende variant van het AT-550-sprookje is knap verweven in een Middelnederlandse ridderroman op rijm. Het betreft de Roman van Walewein, omstreeks 1260 geschreven door Penninc (vs. 1-7843) en Pieter Vostaert (vs. 7844-11.200). De Roman van Walewein is een oorspronkelijk Vlaams werk en niet zoals de meeste ridderromans een vertaling uit het Frans. De hoofdlijn van het verhaal is nagenoeg geheel opgebouwd uit de plot-elementen van het sprookje. Hier zijn steeds extra episoden tussengevoegd, die vooral moeten benadrukken dat de held Walewein een voortreffelijke hoofse en christelijke ridder is.

In de Roman van Walewein wordt verteld hoe de ridder Walewein in een drievoudige queeste het zwevende schaakbord weet te verwerven voor zijn koning Artur. Walewein wordt gaandeweg ook bijgestaan door een dier-helper, de vos Roges, die aan het eind onttoverd wordt. Walewein verwerft tijdens zijn avonturen een prinses, een wonderzwaard en het zwevende schaakbord. Ook het element van de ‘uitgestelde happy ending’ ontbreekt niet. Alleen een huwelijk tussen ridder Walewein en de prinses Ysabele kan niet plaatsvinden. De verteller is hier namelijk op één van de plaatsen gestuit, waar sprookje en Artur-traditie met elkaar botsen.

In het sprookje wordt er getrouwd, maar volgens de Artur-verhalen is Walewein altijd vrijgezel gebleven. Over Walewein als troonopvolger van Artur wordt aan het eind van de roman al evenmin gesproken: Walewein heeft Artur immers nooit kunnen opvolgen, want hij is nog vóór Arturs dood op het slagveld gesneuveld.

Omdat de Roman van Walewein nu eenmaal een tot Artur-roman bewerkt sprookje is, waren de auteurs genoodzaakt in te grijpen in bepaalde details om zodoende aansluiting te bewaren met de conventies van het literaire genre. Hiertoe is de rol van de ridderlijke held uitvergroot, en die van de helpende vos teruggedrongen. Walewein is uitstekend in staat om de meeste zaakjes zelf op te lossen, heeft weinig goede raad nodig en maakt ook bepaald minder beginnersfouten dan zijn alter ego uit het sprookje. Voor Walewein vormt de queeste niet de weg naar volwassenheid; veeleer bewijst de doorgewinterde ridder andermaal over de kwaliteiten te beschikken die een tafelronderidder (en potentiële troonopvolger) waardig zijn. Walewein is krijgshaftiger dan de held in het sprookje, precies zoals men van een dappere ridder mag verwachten. Als prinses Ysabele hem tegen het eind ontstolen wordt, aarzelt Walewein niet om haar gewapenderhand terug te veroveren.

Walewein werd in de Lage Landen al vroeg vereerd als een perfect èn een beschaafd ridder. Aan dit beeld kon in de roman geen afbreuk worden gedaan. Daarom doet Walewein ook geen poging om bijvoorbeeld het schaakbord of het wonderzwaard te stelen. Hij vraagt er gewoon netjes om. Voorts gaat Walewein niet over tot list of bedrog om zijn verworvenheden voor zichzelf te behouden. Dienstbaarheid hoort voor een ridder boven eigenbelang te gaan.

De verschillen vallen voor een groot deel te verklaren als men bedenkt dat sprookje en roman voor andere publieksgroepen bestemd zijn geweest. Heeft het sprookje ongetwijfeld gefunctioneerd in brede lagen van de bevolking, de roman was bestemd voor een selecte aristocratische doelgroep. De adellijke mentaliteit was gevormd vanuit een economische, sociale en militaire machtspositie, en de adel kon het zich veroorloven om er althans in de literatuur andere idealen op na te houden over bijvoorbeeld strijd, dienstbetoon en fair play.

THEO MEDER TEKSTEN: Boekenoogen 1909, pp. 136-143; Van Es 1976; KHMnr. 57;

Poortinga 1976, pp. 82-83; Sinninghe 1978, pp. 170-174.

STUDIES: AT 550; BP I, pp. 503-515; Bendix 1983; Draak 1960; Draak

1975; EM S.V. Vogel, Pferd und Königstochter; DeMeyer 1968, pp. 67-68;

Scherf 1995, I, pp. 510-514; Tubach 1969, nr. 5214; VDK p. 338.