Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

Het water des levens

betekenis & definitie

EEN oude koning met drie zonen de oudste twee mogen er wezen, maar de jongste, Jan, gaat door voor een onnozele hals is ziek en lijkt niet lang meer te leven te hebben. Dan komt een vreemdeling langs die de koning een goede raad geeft: in het duistere noorden staat een spar, en het water dat daarvan afdruipt zal hem kunnen genezen.

Maar alleen iemand die alles voor hem over heeft en een zuiver geweten heeft, zal het water van de boom, die wordt bewaakt door een reusachtige wolf, kunnen opvangen. Daarop vertrekt de vreemdeling hij moet ook anderen helpen.De twee oudste zonen trekken naar het noorden om het water te halen, met tegenzin, want ze wachten met smart op de dood van hun vader. De jongste willen ze niet mee hebben. Ze komen in de buurt van de boom en ontmoeten een sprekende witte vos. Ze behandelen hem honds, maar het dier wijst hun toch de weg. Bij een boom zit een oud vrouwtje te spinnen. Ook haar bespotten ze.

Dan staat ineens een wolf met een mensenkop achter hen. Het is de man die hun vader raad gegeven had. Hij weigert hun het water. Als ze met geweld dreigen roept hij de dieren van het woud op, die hen achtervolgen tot aan de bewoonde wereld. Ze vullen nu een kruik met vies slootwater en brengen dit hun vader als water van de boom. De koning drinkt dit, waarna zijn toestand alleen maar verslechtert.

Dan onderzoekt Jan, die graag proefjes doet, het in zijn laboratorium. Hij ontdekt de ware aard van het water en vervangt het door schoon regenwater, zodat zijn vader althans weer een beetje opknapt.

Nu gaat Jan zelf op zoek naar het levenswater. Ook hij ontmoet de vos en trekt het dier een stekel uit zijn poot (vergelijk » Androclus en de leeuw). De vos brengt hem bij de oude vrouw. Hij is vriendelijk voor haar en zij wijst hem de boom en geeft hem een kruikje en een kap die onzichtbaar maakt zodat hij de wolf kan misleiden. Hij vangt het water op en brengt de kap terug bij het vrouwtje.

Bij de bewoonde wereld wacht de vos hem weer op, waarschuwt hem voor zijn broers en geeft hem een gouden sleutel die alle deuren opent. Dan wordt hij door zijn broers verkleed als struikrovers, maar hij herkent hen toch overvallen. Ze laten hem voor dood liggen en nemen het water mee. De witte vos knapt hem weer op, geeft hem een nieuw onzichtbaar makend kapje en wijst hem de weg naar een koningsstad. Met zijn gouden sleutel dringt hij 's nachts het paleis binnen en komt hij bij een prinses die tegen haar zin uitgehuwelijkt zal worden. Hij blijft stiekem bij de prinses en slaapt bij haar. De zevende nacht wordt hij ontdekt, maar hij kan met behulp van zijn kap ontsnappen.

Als Jan thuiskomt, is zijn vader weer beter; zijn broers hebben hem het levenswater gebracht en verteld dat Jan door de wilde dieren is verscheurd. Jan onthult de ware toedracht en de koning laat de broers roepen. Ze vallen Jan aan, maar die maakt zichzelf weer onzichtbaar. De broers belegeren nu het paleis en eisen zijn uitlevering. Hij wordt ontzet door de prinses die, toen ze zwanger bleek, met een leger op zoek was gegaan naar de vader van haar kind. Ze trouwen en Jan moet koning worden, maar hij blijft zich wijden aan zijn laboratorium, en zo is hij als chemicus in plaats van als koning de geschiedenis ingegaan.

Bron van deze korte samenvatting is een zeer lang sprookje van de meeslepende, maar vaak buitengewoon breedsprakige Friese verteller Roel Piters de Jong, die in 1905 in Ouwsterhaule geboren werd en aldaar in 1989 gestorven is. Flink ingekort door de verzamelaar Ype Poortinga (1910-85) beslaat het nog altijd zestien dichtbedrukte pagina's. De Jong is een van de weinige moderne sprookjesvertellers die de heersende tendens om wondersprookjes te historiseren, dat wil zeggen in een onbestemde voor-moderne, pre-industriële feodale tijd en ruimte te plaatsen, zo nu en dan doorbreken. Zijn neiging om zich met zijn helden te vereenzelvigen en ze in omgevingen te plaatsen die voor hem herkenbaar zijn, brengt hem er regelmatig toe meer eigentijdse elementen in te brengen. In dit wondersprookje want deze tekst vertoont verder alle stijl- en structuurelementen van het eigenlijke klassieke wondersprookje zijn dat het laboratorium van de prins en zijn optreden als chemicus. In andere wondersprookjes brengt hij zo alledaagse, niet-sprookjesachtige zaken in als een minister die zich als een gemeenteambtenaar met zijn aktetas onder de arm of op de fiets naar het paleis begeeft.

Het sprookje van het levenswater (‘The Sons on a Quest for a Wonderful Remedy for their Father’) is in alle werelddelen genoteerd, Australië uitgezonderd, maar het zwaartepunt van de overlevering ligt in Europa. In de ‘eindvorm’, waar De Jongs verhaal een voorbeeld van is, vinden we het voornamelijk in de 19e en 20e eeuw, maar het kent een lange en ingewikkelde voorgeschiedenis, die nauw verweven is met die van het verwante verhaaltype van de Gouden vogel. Beide sprookjes kennen een vrijwel gelijke structuur en hebben hele episoden en een reeks motieven gemeenschappelijk, en ze worden door vertellers dan ook vaak door elkaar gehaald. Bij beide sprookjes is het uitgangspunt een zoektocht van drie zonen naar iets dat hun vader, de koning, hebben wil of nodig heeft (meestal om beter te worden). In beide slaagt alleen de jongste zoon hierin omdat hij door zijn goede karakter en gedrag hulp krijgt van bovennatuurlijke wezens of een dier (vaak een vos) en/of mensen met bijzondere krachten, en in beide wordt hij door zijn broers van het gezochte beroofd. Vooral in het Water des levens komt hij dan bij een prinses die hij zwanger maakt en die aan het slot van het verhaal zijn redding wordt. Bij De Jong werkt de prinses actief mee met de held, maar gewoonlijk is ze slapende en zich er niet van bewust dat hij bij haar ligt; pas als ze merkt dat ze in verwachting is, ontdekt ze dat iemand haar te na is geweest.

Deze episode vinden we ook in een andere, eveneens recente Friese, minder ‘levensechte’, veel ‘sprookjesachtiger’ versie die Poortinga in 1975 opnam bij De Jongs collega-meesterverteller, de Leeuwarder Steven de Bruin (geb. 1921).

Een wijze oude man verklaart dat alleen nog het levenswater uit het land van de ochtendschemering een zieke oude koning kan redden. Eerst gaat de oudste zoon van de koning op zoek, maar hij gedraagt zich slecht: achtereenvolgens op een schip, bij een oude vrouw en bij een dwerg die een tolhek bewaakt en voor de doortocht een gouden erwt vraagt. De dwerg verandert hem in een boomstronk. De tweede zoon vergaat het niet anders. Dan gaat de derde op pad. Hij is behulpzaam en vriendelijk op het schip en bij het oude vrouwtje.

Dat geeft hem een gouden erwt waarmee hij de dwerg bij het tolhek betaalt. Die wijst hem de weg naar het paleis van de zonsopgang, waar hij het levenswater kan vinden in een gouden flesje onder de as van de vuurvogel, en geeft hem een hazenpoot waarmee hij de poort kan openen en een dubbele boterham waarmee hij twee erbij wakende wilde leeuwen tam kan maken. In het paleis mag hij niemand wakker maken. Voor middernacht moet hij het verlaten hebben. Hij temt de leeuwen, komt ongemerkt het paleis binnen en vindt daar een slapende prinses. Hij slaapt bij haar.

Net voor twaalven wordt hij wakker, grijpt nog snel een zakje en een zilveren zwaard van tafel, hakt een splinter van het bed van de prinses, grijpt het flesje met het levenswater uit de as onder de vogel en kan nog net op tijd wegkomen, waarbij een van de leeuwen hem in de hak bijt. Hij komt weer bij de dwerg, die hem vertelt dat het zakje een etenszak is die nooit leeg raakt en dat het zwaard onoverwinnelijk is. Op verzoek van de prins onttovert de dwerg, met tegenzin, diens beide broers. Op de terugreis doorstaan ze met behulp van zijn magische voorwerpen verschillende avonturen. De broers gieten stiekem het water uit zijn flesje over in een ander en vervangen het door zeewater. Zo komen ze thuis.

Het water van de jongste verergert de toestand van de koning, dat van de beide oudste broers geneest hem. De jonge prins wordt weggejaagd. Dan valt een machtig leger het land binnen: het is de prinses op zoek naar de vader van haar kind. Nu komt alles uit, met de splinter kan de jongste aantonen dat hij de vader is.

Meestal is de zieke koning blind en moet het water des levens hem weer ziende maken. Soms gaat de zoektocht niet naar het levenswater maar naar levenschenkende vruchten (appels bijvoorbeeld in Vlaanderen: appelen van gezondheid), een wondervogel (de uit zijn as herrijzende vogel Phoenix de Bruin combineert het water en de vogel) of om kruiden die gezondheid of leven schenken. Dit zijn allemaal oude, uit de Oriënt stammende motieven en het lijkt dan ook aannemelijk dat dit sprookje in de Europese middeleeuwen is ontstaan in een periode waarin deze oosterse motieven in overlevering en literatuur een grotere rol gingen spelen (na de kruistochten). Maar het kan ook toen al min of meer in zijn geheel uit oostelijker streken hierheen geïmporteerd zijn, want het motief van de zoektocht naar middelen die onsterfelijkheid of eeuwige jeugd brengen is al oeroud. Een eeuwig leven schenkend kruid vinden we al in de Sumerische mythologie vanaf het tweede millennium v.C. (onder andere in het Gilgamesj-epos), evenals de boom des levens (veelal een naaldboom), die meestal in verbinding staat met een oerbron en een belangrijke rol speelt in oriëntaalse scheppingsmythen (vergelijk Genesis 2 en 3). In het oude Griekenland was de levensboom een appelboom die in de tuin der Hesperiden stond. De vruchten ervan waren de goden voorbehouden.

De vogel Phoenix duikt voor het eerst op in de 8e eeuw v.C., bij de Griekse dichter Hesiodus. Het dier zou in Arabië thuis zijn en om de vijfhonderd jaar opnieuw geboren worden uit de as van zijn vader. Het werd een antiek onsterfelijkheidssymbool en had volgens de middeleeuwse alchemisten dezelfde eigenschappen als de steen der wijzen: het veranderde alles in goud en verschafte eeuwigdurende gezondheid.

Oud en zeer verbreid is ook het motief van het Water des levens. Het speelde een belangrijke rol in de middeleeuwse Alexander-epiek. Het zou te vinden zijn in het Land der Duisternis of op de Eilanden der Zaligen. In oosterse Alexander-romans wordt dit motief een enkele keer ook wel verbonden met het Tafeltje-dek-je-motief (vergelijk de etenszak bij De Bruin).

De vertellers van het Water des levens stonden dus in een lange traditie. Hiertoe behoort ook het oude complex van de Dankbare dode. Waarschijnlijk is de geheimzinnige vreemdeling in De Jongs tekst een bleke herinnering aan deze figuur. Buiten Friesland is dit sprookje in Nederland niet gevonden. In Vlaanderen is het vier keer opgetekend. De gebroeders Grimm hebben het in hun Kinderund Hausmärchen (vanaf 1815) opgenomen als nr. 97, ‘Das Wasser des Lebens’.

Zij combineren hier twee verschillende versies, een uit Hessen en een uit Bökendorf bij Paderborn. Hun tekst is niet erg bekend geworden. Toch zijn de overeenkomsten met die van De Bruin, naast alle verschillen (die vooral zitten in de prinses-episode), zo opvallend, dat we wel een zekere beïnvloeding van de laatste door de eerste moeten veronderstellen.

JURJEN VAN DER KOOI TEKSTEN: KHM nr. 97; Poortinga 1979, pp. 20-25; Poortinga 1981, pp. 168-187; Stalpaert 1977, pp. 226-231.

STUDIES: AT 551; BP II, pp. 394-401; Draak 1975; EM S.V. Wasser des Lebens, en VIII, kol. 820-824, 836-841; Liungman 1961, pp. 154-159; De Meyer 1968, p. 68; Scherf 1995, II, pp. 1280-1285; Tubach 1969, nr. 5214; Uther 1981, pp. 106-108; VDK pp. 338-339.