Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Schaik

betekenis & definitie

Schaik, Josephus Robertus Hendricus van, Nederlands rooms-katholiek politicus, *31.1.1882 Breda, +23.3.1962 's-Gravenhage. Van Schaik studeerde rechten in Utrecht en vestigde zich als advocaat en procureur.

Van 1917-1933 was hij lid van de Tweede Kamer; van 1929-1933 bekleedde hij het voorzitterschap. Hij behoorde tot de progressieve groep in de Roomsch-Katholieke Staatspartij. In 1923 veroorzaakte hij een kabinetscrisis door zijn oppositie tegen de → Vlootwet. Van 1933-1937 was Van Schaik minister van Justitie, daarna weer kamerlid (1937-1939) en van 1945-1948 lid en voorzitter van de Tweede Kamer. In het kabinet-Drees-Van Schaik (1948-1951) was hij vice-premier zonder portefeuille, speciaal belast met zaken betreffende de Koninkrijksdelen. In 1951 werd hij minister van Staat en tevens lid van de Raad van State (1951-1957). Van 1952-1954 was Van Schaik voorzitter van de Staatscommissie voor de grondwetsherziening.