Mark [Lat. marca, grens]. 1. Speciale bestuurseenheden aan (bedreigde) grenzen in het → Frankische Rijk, met aan het hoofd een markgraaf of een markies. 2.
De gemene gronden die aan de → buurschap behoorden, bestaande uit niet in cultuur gebrachte moerassen, bossen, heidegronden enzovoort. Tevens de aanduiding van de personen die gerechtigd waren deze gronden gezamenlijk te gebruiken. Markgronden (gronden die tot de mark behoren) werden in Friesland hemrik of hamrik genoemd. In sommige streken werd voor de markgenoten naast mark het woord maalschap en malen gebruikt. In de 8e eeuw was de bouwgrond, de es, bijzonder eigendom; men kon zijn akkers verkopen. Heide, bos en water bleven nog lang onverdeeld. In Oost-Nederland bestonden de marken tot in de 19e eeuw. Als gevolg van de Markenwet van 1886 zijn de marken vrijwel allen verdeeld.