Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Indonesië

betekenis & definitie

Indonesië (Republik Indonesia), republiek in Zuidoost-Azië, bestaande uit 13 677 eilanden (waarvan zesduizend bewoond), tussen Azië en Australië.

De hoofdstad is Jakarta.

voor de komst van portugezen en nederlanders. De oorspronkelijke bevolking van de Indonesische Archipel leefde in de Steentijd, toen circa 500 v.Chr. Maleise volken vanuit Malakka zich over de eilanden verspreidden en er een hogere beschaving brachten. In het begin van onze jaartelling kreeg door de vestiging van Voorindische handelaars het brahmanisme invloed, vooral op Sumatra, Java en Bali. Later kreeg ook het boeddhisme aanhang, met name op Sumatra en Java. Circa 650 n.Chr. kwam op Sumatra het rijk Sjriwidjaja (Palembang) op, dat zich een eeuw lang ook op Midden-Java liet gelden. Circa 850 heroverden de naar het oostelijk deel uitgeweken Javaanse heersers het gebied en stichtten er de machtige staat Kediri. In de 12e eeuw bestonden er twee grote machten in de archipel: Sjriwidjaja en Java (dat wil zeggen Kediri). In de 13e eeuw gingen beide rijken ten onder, maar Kediri herstelde zich als het Hindoe-Javaanse rijk Madjopait (1292-1520). Kort na 1400 begon het verval, toen de islam binnendrong en vele kustregenten, die tot deze godsdienst overgingen, zich onafhankelijk maakten. In 1575 eindigde de onderlinge strijd en werd het rijk Mataram gesticht, dat over Oost- en Midden-Java heerste. West-Java (Padjadjaran) was onafhankelijk gebleven.

de portugezen en de verenigde oostindische compagnie (1511-1795). In 1511 veroverden de Portugezen Malakka.

Zij drongen de → Molukken binnen en monopoliseerden daar de zeer winstgevende specerijenhandel. In 1552 landden zij in de peperhaven Bantam (West-Java). Nadat Portugal in 1580 door Spanje was geannexeerd, raakte het betrokken bij de Spaanse oorlogvoering tegen de Noordnederlandse Republiek. De Portugezen probeerden weliswaar hun zeeroute geheim te houden, maar de Nederlanders kwamen er toch achter. De eerste Nederlanders die de zeeweg om de Kaap zelfstandig bevoeren, uitgerust door een → Compagnie van Verre, stonden onder leiding van opperschipper Jan Molenaer en opperkoopman Cornelis de → Houtman (1595-1597). Dit voorbeeld vond in de Republiek navolging en er ontstonden talrijke compagnieën, die in de archipel actief waren. In 1602 werden de Nederlandse compagnieën samengesmolten tot de voc. Met goedkeuring van de Staten-Generaal wees zij als landvoogd over de door haar beheerste gebieden een → gouverneur-generaal aan. De eerste was Pieter → Both (1610-1614). Gouverneur-generaal Jan Pietersz. → Coen (1619-1623, 1627-1629) breidde het Nederlandse gezag sterk uit. Na de verovering en verwoesting van → Jacatra stichtte hij op dezelfde plaats Batavia. De Engelsen werden de voornaamste rivalen van de Nederlanders, maar de laatsten wisten ruim honderdvijftig jaar (circa 1630-1780) het rijk voor zich alleen te houden. Vooral op de Molukken traden de Nederlanders met harde hand op (→ hongitochten). De voc verloor in de 18e eeuw haar monopoliepositie, ondermeer doordat Nederlanders voor zichzelf begonnen te handelen. Ondanks het verbod voor voc-personeel om zaaigoed te exporteren, slaagden Engelsen en Fransen erin een en ander te bemachtigen en in hun eigen koloniën kruidnagelen te gaan verbouwen. Ondertussen was de Chinese minderheid vooral in en om Batavia zodanig gegroeid, dat zowel het Nederlandse gezag als een deel van de inheemse bevolking verontrust raakte. In 1740 kwam het tot bloedige vervolging van de Chinezen. Een deel ontkwam en ging over tot gewapend verzet, dat zich over een aanzienlijk deel van Java uitbreidde en pas na twee jaar kon worden onderdrukt. De Nederlanders hadden alleen werkelijke controle over Java en de Molukken. Op Java lieten ze het bestuur grotendeels over aan de inheemse vorsten (regenten), die voornamelijk leefden van het zware tribuut dat zij de boeren oplegden. Op Sumatra beschouwden de Nederlanders de vorsten hoogstens als nuttige tussenpersonen voor hun handel. In Borneo was het zuiden van belang voor de voc, wegens de aanwezigheid van goud, diamant en peper. Na de Vierde → Engelse oorlog (1780-1784) raakte de voc ernstig in verval. De vrede die de oorlog afsloot, stelde de Indonesische wateren open voor de Engelse handel. Bovendien maakten de Engelsen zich meester van Penang.

de franse tijd en het engelse tussenbestuur (1795-1824). Nadat Franse troepen in 1795 de Noordnederlandse Republiek hadden veroverd, week stadhouder Willem V naar Groot-Brittannië uit en riep hij de gezagsdragers in Nederlands-Oost-Indië op de kolonie voor zijn Britse bondgenoten open te stellen. De voc-autoriteiten verkeerden in een dilemma; zij wantrouwden de Franse revolutionairen en haatten de Engelsen. Het laatste woog het zwaarst, zodat de voc ten slotte het gezag van de → Bataafse Republiek erkende. In 1796 stond de voc haar bestuursrechten voor een aanzienlijk deel af aan een regeringscomité. In 1799 liep het charter van de compagnie af. Het werd niet verlengd, zodat de staat de bestuurstaken van de compagnie geheel overnam. Kort daarna werden de Nederlanders door de Engelsen uit Malakka, West-Sumatra en de Molukken verdreven. Bij de Vrede van → Amiens (1802) kreeg Nederland zijn koloniën (uitgezonderd → Ceylon) terug. Toen de coalitie-oorlogen kort daarna werden hervat, stelden de autoriteiten in Batavia zich zelfstandig op; zij trachtten zich zo min mogelijk aan Frankrijk te binden en toch niet voor de Engelsen te wijken. Onder het hardvochtige, doortastende en baatzuchtige bewind van gouverneur-generaal → Daendels (1808-1811) verloren de regenten veel autonomie, zodat zij tot de status van ambtenaren gereduceerd dreigden te worden. Ten behoeve van de koffiecultuur en openbare werken (vooral de aanleg van de grote postweg op Java) werden de corveelasten van de bevolking sterk verzwaard. Kort nadat Nederland in 1810 door Frankrijk was ingelijfd, veroverden de Engelsen de Indonesische Archipel (1811). Het bestuur viel nu toe aan de Engelse East India Company, die het toevertrouwde aan sir Thomas Stamford → Raffles. In 1814 kreeg Nederland de toezegging van Engeland dat het zijn koloniën zou terugkrijgen, met uitzondering van Ceylon, de → Kaapkolonie en een deel van Guyana. De terugkeer van het Nederlandse bestuur verliep niet zonder problemen. Raffles beschouwde de concessies aan Nederland als verraad aan het Britse Rijk. In 1824 werden het vertrek van de Engelsen en de grenzen van Nederlands-Indië door het Verdrag van Londen nader geregeld (→ Sumatratraktaat). Raffles had een slechte economische toestand achtergelaten. In 1825 ontlaadde de ontevredenheid op Java zich in een lange bloedige oorlog, die de budgettaire tekorten vergrootte (→ Java-oorlog).

van het cultuurstelsel tot de japanse bezetting (1830-1941). In verband met de grote financiële tekorten van de Nederlandse regering legde Johannes van den → Bosch aan koning Willem I een plan voor om de produktiecapaciteit van Nederlands-Indië effectiever in dienst van de rijkskas te stellen.

Als gouverneur-generaal (1830-1833) en minister van Koloniën (1834-1839) stimuleerde hij de uitvoering van dit plan, dat gestalte kreeg in het → cultuurstelsel, dat voor Nederland een groot succes werd (→ batig-slotpolitiek). Ondertussen waren echter ook in Nederland bepaalde groepen zich bewust geworden van de bedenkelijke morele aspecten van het kolonialisme. In dit opzicht vervulde vooral de schrijver → Multatuli met zijn Max Havelaar (1860) een pioniersrol. Van 1870-1880 werden met behulp van inderhaast opgerichte cultuurbanken vele particuliere plantages opgezet. Door de lange neergaande golf in de prijzen van koloniale produkten (1873-1895) werd een radicale reorganisatie van de plantages noodzakelijk; vele kregen de bedrijfsvorm van een nv en de cultuurbanken werden afhankelijk van de traditionele banken, die voor een meer solide beleid zorgden.

Pas na 1890 maakte het Nederlandse gezag ernst met de onderwerping van de buitengewesten. Vooral Atjeh gaf hiertoe aanleiding: na de opening van het Suezkanaal werd de scheepvaart langs Malakka en Sumatra ernstig gehinderd door Atjehse zeerovers. Door het → Sumatratraktaat van 1872 kreeg Nederland de vrije hand in Atjeh en in 1873 werd aan Atjeh de oorlog verklaard (→ Atjehoorlog). Het verzet in de Bataklanden werd in 1907 gebroken, terwijl in twee expedities (respectievelijk in 1891 en in 1894) Lombok en Bali onder Nederlands gezag werden gebracht. De vorsten werden onder druk gezet de → korte verklaring, waarin het Nederlandse oppergezag werd erkend, te tekenen. In Zuid-Borneo en Zuid-Celebes volgde de onderwerping respectievelijk in de jaren 1900-1905 en in 1905-1908. De meeste expedities werden uitgevoerd door het → Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (knil), dat sinds 1832 een zelfstandig leger was en pas in 1950 werd ontbonden.

Ondanks de → ethische politiek profiteerde Nederland in de periode 1890-1930 meer van Indonesië dan ooit tevoren. Hulp aan de bevolking viel bijna in het niet bij de bevolkingsexplosie, die in de 19e eeuw tegelijk met de inenting en andere vormen van preventieve geneeskunde haar intrede deed.

De bevolking van Java steeg van 1815-1880 van viereneenhalf tot twintig miljoen mensen; in 1930 telde Java 41,7 miljoen inwoners. Ook op het gebied van de landbouw (ondermeer irrigatie en krediet) werd er meer voor de bevolking gedaan. Ondanks de enorme bevolkingsgroei ging de economische positie van de Indonesiërs tussen 1900-1929 vooruit. De Nederlandse investeringen in Indonesië stegen sterk. De kolonie werd echter als grondstoffenleverancier nog zwaarder door de economische wereldcrisis (jaren dertig) getroffen dan Nederland. In het kader van de Nederlandse aanpassingspolitiek werd sterk besnoeid op salarissen, soldij en pensioenen. Gedurende de jaren dertig verarmde de bevolking. Bij de Nederlandse autoriteiten maakte de ethische politiek plaats voor een conservatiever beleid. In 1918 werd de → Volksraad geïnstalleerd als een eerste aanzet tot inheemse medezeggenschap. De grondslag was in 1903 gelegd door de → Decentralisatiewet. De lagere posten van het ambtenarenkorps werden steeds vaker bezet door Indonesiërs. De jonge nationale beweging vond weinig weerklank onder de massa's en kon door het Nederlandse bestuur zonder veel moeite worden onderdrukt. De eerste bewegingen streefden nog geen onafhankelijkheid na. Het ging in dit verband om de in respectievelijk 1908 en in 1911 gestichte → Budi Utomo en → Sarekat Islam. De laatste organisatie was in sterke mate economisch gemotiveerd; zij wilde de Javaanse handel en industrie tegen Europese en Chinese concurrentie beschermen. Na de Eerste Wereldoorlog ontwikkelde zich in de Sarekat Islam een marxistisch georiënteerde linkervleugel. In 1921 voltrok zich een breuk met de in 1920 gestichte → Partai Kommunis Indonesia (pki). In Nederland stichtten Indonesische studenten in 1923 de → Perhimpunan Indonesia (Indonesische Unie), waaruit belangrijke leiders als Hatta, → Sjahrir en Sastroamidjojo zijn voortgekomen. Het initiatief tot de oprichting van de → Partai Nasional Indonesia (pni) werd eveneens door uit Nederland teruggekeerde studenten genomen (1927). In 1926 en 1927 werden enkele lokale, door communisten geleide opstanden neergeslagen. De pni, die nauw samenwerkte met de Sarekat Islam, werd de voornaamste nationalistische partij. Na de mislukte opstanden werden in het Digulgebied in Nieuw-Guinea interneringskampen ingericht, waar verscheidene pni-leiders jaren werden vastgezet. Van Nederlandse zijde werd het nationalisme beschouwd als een illusie van een groep weinig realistische intellectuelen, die geen greep op de massa had. Het enige dat de Indonesische elite in de jaren dertig mocht hopen, was deelnemen aan een overwegend Nederlands bestuur, dat de Indonesiërs voor de verre toekomst tot meer onafhankelijkheid zou opvoeden. Onder die omstandigheden was er voor de Volksraad niet veel meer weggelegd dan de functie van machteloos adviesorgaan. Een petitievoorstel van Sutardjo en andere Indonesische leden van de Volksraad (→ Sutardjo, petitie), in 1936 door de Volksraad aangenomen, waarin werd verzocht een conferentie bijeen te roepen op voet van gelijkheid om tot zelfstandigheid te geraken binnen de grenzen van artikel 1 van de grondwet, werd bij kb afgewezen. Een gelijksoortig verzoek van een federatief congres in 1940 vond evenmin gehoor. Inmiddels had de grondwetsherziening van 1922 formeel vastgelegd dat Nederlands-Indië voortaan een overzees gebiedsdeel in plaats van een kolonie was.

de japanse bezetting en de indonesische republiek (1942-1956). Nadat Japan in december 1941 door de aanval op Pearl Harbor de hegemonie in de Zuidoostaziatische zeeën had verkregen, was de verovering van Indonesië nog slechts een kwestie van maanden. In april 1942 staakten de laatste geallieerde troepen in Indonesië (op Sumatra) de strijd. De snelle nederlaag betekende voor het Nederlandse prestige een onherstelbare klap. De radiorede van koningin Wilhelmina van 7.12.1942 in Londen, waarin de reorganisatie van de staatkundige verhoudingen tussen de verschillende rijksdelen werd aangekondigd, kwam te laat. Van een overeenkomst met de nationalistische beweging was geen sprake meer; deze richtte zich nu op totale afscheiding. De Nederlandse bevolking werd geïnterneerd en de Japanners verboden het gebruik van de Nederlandse taal. In het begin van de Japanse bezetting lieten enkele Indonesische leiders, met name → Sukarno en Hatta, zich bij het bestuur betrekken. Intussen bleven zij in het geheim contact houden met leiders als → Sjahrir en Sjarifuddin, die het verzet organiseerden. Pas toen de Japanse leiders inzagen dat zij de oorlog gingen verliezen, begonnen zij serieuze aandacht te schenken aan een toekomstige Indonesische onafhankelijkheid. Zij benoemden daartoe een commissie en op 11.8.1945 (vier dagen voor de Japanse capitulatie) droegen zij de macht over aan Sukarno en Hatta. Op 17.8.1945 riepen Sukarno en Hatta onder druk van jonge, militante nationalisten in Batavia, inmiddels omgedoopt tot Jakarta, de Republiek Indonesië uit. Sukarno werd president (1945-1966) en Hatta vice-president. De Nederlandse regering weigerde aanvankelijk deze `republiek van collaborateurs' te erkennen, maar kon zich niet doen gelden; de oorlog in Europa was nog maar enkele maanden afgelopen. De Engelsen kwamen pas anderhalve maand later met een zwakke legermacht en hun bevelhebber aanvaardde de republiek als een voldongen feit. Hierop nam de laatste gouverneur-generaal, → Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, zijn ontslag. In november 1945 begonnen onderhandelingen tussen Nederland en de Republiek Indonesië. De conferentie op de → Hoge Veluwe (april 1946) leidde niet tot een akkoord. In mei 1946 erkende de Nederlandse regering de republiek op Java, binnen het kader van een gemenebest. De regering in Jakarta wilde ook op Sumatra worden erkend. Van → Mook zette zich, in overeenstemming met de rede van koningin Wilhelmina uit 1942, in voor een gefedereerd Indonesië. Dit streven kreeg de naam Malinopolitiek, genoemd naar de → Malinoconferentie. Deze politiek, die een isolement van de republiek beoogde, had geen succes. Nederlandse troepen werden naar Java overgebracht en de republiek werd op Java zo effectief geblokkeerd, dat zij een compromis moest sluiten. Bij haar gevechtshandelingen moest de republiek zich (gezien de Nederlandse overmacht aan materieel en goed opgeleide soldaten) tot een guerrilla beperken. In oktober 1946 bemiddelden de Britten bij een wapenstilstand. In november 1946 sloten de Nederlandse en Indonesische regering het Akkoord van → Linggadjati, dat voorzag in een federale staatsinrichting, overkoepeld door een Nederlands-Indonesische Unie. In Nederland ontstond vooral bij de confessionele en liberale partijen verzet tegen Linggadjati. Een comité `Handhaving Rijkseenheid' onder leiding van oud-minister en oud-premier → Gerbrandy begon een actie om met kracht het Nederlandse gezag te herstellen. De onderhandelingen over de economische politiek en over de interpretatie van Linggadjati liepen vast. Sjahrir werd als premier opgevolgd door Sjarifuddin. Nadat het tot tal van incidenten tussen Nederlandse en Indonesische troepen was gekomen, begon in juli 1947 de eerste → politiële actie van Nederland, die onder druk van de Veiligheidsraad van de vn werd gestaakt. De → Renville-overeenkomst van 17.1.1948 bracht geen verandering in de Nederlandse plannen. In december 1948 begon Nederland de tweede → politiële actie, die militair een groot succes werd, maar in politiek opzicht volkomen mislukte. Opnieuw gelastten de vn een staakt-het-vuren. Nederland moest vooral onder Amerikaanse druk toegeven. Vervolgens vond in 's-Gravenhage een → Ronde-tafelconferentie plaats (augustus-december 1949), die de voorwaardelijke soevereiniteitsoverdracht en de Nederlands-Indonesische relatie regelde. Op 27.12.1949 werd de soevereiniteit door koningin Juliana overgedragen aan de Republik Indonesia Serikat, de Verenigde Staten van Indonesië. De eerste president werd Sukarno. De vs van Indonesië bleven met Nederland verenigd in een als Nederlands-Indonesische Unie aangeduide confederatie. Dat er van die Unie weinig terecht kwam, berustte vooral op Indonesisch wantrouwen tegen de federale verbrokkeling en op de kwestie-Nieuw-Guinea. Omdat de autonomie van de diverse buitengewesten als een neokoloniale manoeuvre werd beschouwd, wilden de principiële nationalisten zo snel mogelijk een eenheidsstaat. De invoering van deze nieuwe staatsvorm bracht onder andere de bezetting van de republiek der → Zuid-Molukken met zich mee. De Nederlanders hadden westelijk Nieuw-Guinea niet aan Indonesië overgedragen en wezen de latere Indonesische annexatie-eisen nog ruim tien jaar af. Toen de Indonesische regering de Unie in 1954 opzegde, had deze eigenlijk nooit gefunctioneerd. In 1956 legde Nederland zich bij de ontbinding van de Unie neer. In 1958 stelde de Indonesische regering alle Nederlandse ondernemingen onder Indonesisch beheer. Een schadevergoeding zou niet eerder worden betaald dan na de overdracht van westelijk Nieuw-Guinea. (→ Nieuw-Guinea.)