Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Tectus

betekenis & definitie

p. adi.

1. eig., bedekt, van een dek voorzien, naves, Liv. ; bedekt = geheim, cuniculi, Hirt. 2. overdr., gedekt (beveiligd) of zich dekkend (beveiligend) = voorzichtig, bedachtzaam, gesloten, quis tectior? Cic., tecti ad alienos esse possumus, Cic., in dicendo tectissimus, Cic. | van toestanden = verborgen, heimelijk, cupiditas, Cic., amor, Ov. ; van de rede = bedekt, verbloemd, verba, Cic., sermo verbis tectus, Cic.; van mensen = arglistig, verraderlijk, qui occultus et tectus dicitur, Cic.

< >