Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Cŏĕo

betekenis & definitie

cŏĭi en (zelden) cŏīvi, cŏĭtum, īre

1. in ’t alg., (van levende wezens) samen-, bijeenkomen, zich verzamelen; (van vijanden) elkaar ontmoeten, handgemeen worden. | (van vloeistoffen) zich verzamelen, zich ophopen; (van abstracta) vix memini nobis verba coisse decem, tussen ons gewisseld zijn, Prop.
2. praegn., zich verenigen, zich verbinden, (inzonderheid van militairen) zich verzamelen, zich concentreren, inter se, Caes., in unum, Liv., in orbem of coire alleen, een kring vormen, Liv.; zich paren; zich verbinden, cum alqo de alqa re, Nep., vand. trans. = een verbintenis aangaan, societatem cum alqo de alqa re, Cic., (ook van huwelijken) absol., Curt., nuptiis, Curt., cum alqo (alqa), Curt. | (van zaken) samengaan, zich verenigen, zich aaneensluiten; (van wonden enz.) zich sluiten; (van vloeistoffen) stremmen, stollen, ook = bevriezen.

< >