Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Coepĭo

betekenis & definitie

coepi, coeptum, coepĕre (het praes. en de daarvan afgeleide tijden slechts in de voorklassieke periode) beginnen, ondernemen, dicere coepi, Cic., en alleen coepi, Verg., Liv., ik begon te spreken; pass., vooral met volgende infin. pass., lapides iaci coepti sunt, Caes. | abs., aanvangen, beginnen, een aanvang nemen, ubi dies coepit, Sall.; ook met a b en ex c. a b l. = komen van, voortspruiten -, ontstaan uit, quibus ex virtute nobilitas coepit, Sall., a quo iurgium coepit, Quint.

< >