(Lat. : tabernaculum, tent), (1) Israëls verplaatsbaar heiligdom tijdens zijn tocht door de woestijn, Hebr. misjkan, woning (Gods) of ohel moéd, tent der samenkomst. Bevatte twee afdelingen, het heilige en het allerheiligste, waarin de Ark des Verbonds was opgesteld.
In de met linnen afgeschoten voorhof stond het draagbare brandofferaltaar (vgl. Ex. 26-27 en 35-40) ;(2) in de R.K. kerken: goed afsluitbare kast, zich meestal op de altaartafel bevindende, waarin de Eucharistie bewaard wordt.