tweesoms driewielig wegvoertuig, bewogen door degene die vervoerd wordt; ontstaan uit de in 1817 geconstrueerde loopfiets of Draisine*. Sinds ca 1870 in Eng. van staal (i.p.v. hout).
Luchtband uitgevonden 1885; tegenw. vorm sinds ca 1895; 10 jaar later vrijloop (freewheel) ingevoerd, band- en trommelremmen (van het stuur uit met de hand bediend) en terugtraprem. De doelmatige toepassing van het arbeidsvermogen is bij een R. daarin gelegen, dat de rijder de voetbeweging met een zodanige hefhoogte, snelheid en kracht uitvoert, dat hij daarmee het grootste arbeidsvermogen levert, dat hij voor langere duur met gemak, dus zonder te grote inspanning, leveren kan. De weerstanden die men bij het rijden te overwinnen heeft, bestaan in inwendige wrijving, die bij goede uitvoering zeer gering is, in rolweerstand der wielen op de weg, die afhangt van de kwaliteit van de weg, de verliezen in de vering en in het lichaam van de rijder, de luchtweerstand en eventueel de hellingweerstand. De luchtweerstand is ongeveer evenredig met het kwadraat van de snelheid ten opzichte van de lucht, dus bij tegenwind aan het kwadraat van de rijsnelheid plus windsnelheid. Als hulpinrichtingen bevinden zich aan een rijwiel een bel, een luchtpomp voor de banden, een tas met gereedschappen en een lichtinstallatie, tegenwoordig meestal bestaande uit een kleine dynamo, die door middel van een uitschakelbare frietierol door de voorband wordt gedreven, een lantaarn met gloeilamp en reflector en een rood achterlicht.