(1884), veelzijdig en internationaal vermaard Nederlands physico-chemicus. Studeerde in Duitsland bij Sommerfeld; achtereenvolgens hoogleraar te Zürich, Utrecht, Göttingen, Zürich, Leipzig.
In 1936 directeur van het Kaiser Wilhelminstitut te Berlijn-Dahlem, in 1939 naar de Ver. Staten vertrokken. Samen met Hückel en Falken-hagen gaf hij een vollediger theorie over de electrolytische dissociatie dan Arrhenius eertijds gedaan had; ook verdiepte hij het inzicht betreffende de invloed van dipolen op chemische- en physische eigenschappen. Verwierf in 1936 de Nobelprijs.