De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 07-06-2020

Duitsland

betekenis & definitie

(bezet gebied)

Geall.bevelhebbers: lt-gen. Clarence Huebner (Ver. Staten), gen. V. Zjoekov (U.S.S.R.), lt.-gen. sir B. H.

Robertson (Gr.Brittannië) en gen. J. Koenig (Frankrijk).

Oppervlakte: (Mei 1939) 472.603 km2 (Oct. 1946) 355.934 km2

Bevolking: (Mei 1939) 69.622.000 (Oct. 1946) 66.003.000

Hoofdstad: Berlijn (3.200.000 inw. in 1946)

Munteenheid: Mark

Godsdienst: Protestant 63%, R.K. 33%, rest 4%.

Het Duitse Rijk is ontstaan in 1870 door de verdragen van de Noordduitse Bond en de Zuidduitse Staten. Het wordt in het N. begrensd door de Noordzee, Denemarken en de Oostzee, in het O. door Polen, in het Z. door Tsjechoslowakije, Oostenrijk en Zwitserland, in het W. door Frankrijk, Luxemburg, België en Nederland. De totale opp. bedraagt 355-934 km2 (in 1939: 472-6o3 km*).

Natuurkundig is het te verdelen in:

1. de Beierse of Duitse kalkalpen;
2. de Zwabisch-Beierse hoogvlakte;
3. het Z.W.-Duitse bekken;
4. het Middelduitse bergland, van de Maas tot de Elbe;
5. de Noordel. randgebergten van Bohemen: Ertsgebergte (1238 m), Elbezandsteengeb., Isergeb., Reuzengeb., Eulengeb. (1014 m), Glatzer Sneeuwgeb.;
6. de Noordduitse laagvlakte, van de Middelgebergten tot de Noord- en Oostzee.

De Noordzeekust (300 km) is als de Nederl. waddenkust, echter met uitstekende havens aan de trechtermondingen van Wezer (Bremen) en Elbe (Hamburg). De Oostzeekust, thans ongev. 500 km, is sterk geleed, met diepe inhammen (Kieler Bocht, Lübecker Bocht) en eilanden (Rügen).

De belangrijkste rivieren zijn: Oder, Elbe, Wezer, Rijn en Donau. Daarvan loopt slechts de Wezer geheel door Duits grondgebied. De belangrijkste rivier is de Rijn, in D. over 721 km bevaarbaar. Het klimaat van D. is gematigd: een overgang van zee- tot vastelandsklimaat. Gem. jaarl. temp. in het N.O. 6,5° C., in het Z. 8,5° C. De regenrijkste streken bevinden zich in het bergland (800-1000 mm p. j., in de Harz meer dan 1500 mm). Juli en Aug. zijn het regenrijkst.

Na de totale nederlaag in W.O. II werd het land verdeeld in 4 bezettingszones.

Het door Engeland bezette gebied omvat de voorm. Pruisische prov. Sleeswijk Holstein, Hannover, Westfalen, de bestuursdistricten Keulen, Aken en Düsseldorf van de Rijnprovincie en de vroegere staten Brunswijk, Oldenburg, Lippe, Schaumburg-Lippe en Hamburg. Het

Amerikaanse gebied omvat Beieren behalve Lindau, de N. gedeelten van Baden en Württemberg, het vroegere land Hessen rechts v. d. Rijn, de voorm. Pruisische prov. Hessen-Nassau op enkele districten na en het land Breinen.

Frankrijk houdt bezet: de Palts, Hessen links v. d. Rijn, het Saargebied, de districten Coblenz en Trier van de vroegere Rijnprovincie, de Z. gedeelten van Baden en Württemberg, en Lindau.

De Sovjet-Unie houdt bezet: de Pruisische prov. Pommeren, Brandenburg en Silezië, Westelijk van de Oder en de W. Neisse, de prov. Saksen en de landen Saksen, Thüringen, Mecklenburg en Anhalt.

Polen heeft bezit genomen van het land ten O. van de Oder en de W. Neisse, uitgezonderd het N. gedeelte van Oost-Pruisen dat bij de Sovjet-Unie is gevoegd.

Berlijn is afzonderlijk in 4 bezettingssectoren verdeeld.

Het bevolkingsaantal was in Oct. 1946:

Engelse zone (97.698 km2) 22.302.500,

Amerik. zone (107.459 km2) 17.255.000,

Franse zone (42.713 km2) 5.932.500,

Russische zone (107.181 km2) 17.314.000,

Berlijn (884 km2) 3.200.000.

Totaal (355.934 km2) 66.004.000.

In Mei 1939 bedroeg het bevolkingsaantal op 472.603 km2: 69.622.000.

Voor W.O.II was ongeveer 28 % van de bevolking werkzaam in land- en bosbouw. Ten O. van de Elbe was het land verdeeld in grote landerijen, in het W., Z. en Midden kwam kleingrondbezit het meeste voor. In de Russische zone zijn de grote landgoederen gesplitst en verdeeld onder meer dan 1.000.000 landarbeiders en refugiés. De opp bouwland bedroeg in 1946:

Engelse zone 3.674.00011a,

Amer. zone 3.599.000 ha,

Franse zone 1.276.000 ha,

Russ. zone 5.027.000 ha.

Totaal 13.576.000.

Voornaamste producten: aardappelen, suikerbieten, rogge, haver, tarwe, gerst. Bosbouw is van grote betekenis.

Het verlies van de rijke landbouwgebieden ten O. van de Oder en Neisse heeft het voedseltekort nog groter gemaakt. Het vooroorlogse D. was een van de belangrijkste industrie-landen van de wereld. Meer dan 41 % van de bevolking was werkzaam in de industrie. De ijzer- en staalproductie waren geconcentreerd in het Roer- en Saargebied. Het ijzererts werd aangevoerd. In Berlijn was industrie van electrische artikelen geconcentreerd, de chemische industrie in Beieren, Rijnland en Pruisisch Saksen, textielind. in Saksen.

Van de uitvoer ging in 1938 8.7 % naar Nederland, 7.1 % naar Gr.-Brittannië, 6.6 % naar Italië, 5.2 % naar Zweden en 4,4 % naar Frankrijk. De invoer kwam hoofdzakelijk uit de V.S. (8.3 %), Gr.-Brittannië (5,7 %), Italië (5,2 %), Zweden (4,9 %) en Argentinië (4,4 %). Voornaamste exportartikelen: machines (14,4 %), ijzerwaren (9,2 %), steenkolen en cokes (9,1 %), chemicaliën (7,3 %) en electrische apparaten (6.0 %). Invoer van gebruiksgoederen (7,3 %), alcoholiën en tabak (6,4 %), fruit (5,5 %) en ijzererts (5,2 %).

Door de herleving van de industrie na W.O. II is de handelsbalans thans in evenwicht.

De voornaamste mineralen die de bodem oplevert zijn steenkool, bruinkool, kalizouten, ijzererts, lood en zink. Vooral steenkool komt in grote hoeveelheden voor (Roergebied, Krefeld, Aken). De productie in de gezamenlijke Britse en Amer. zones was in 1947: steenkool 71.113.000 ton (in 1938: 136,956.000 ton), bruinkool 58.818.000 ton (in 1938: 68.610.000 ton), ijzererts 3.889.887 ton (in 1936: 6.359.200 ton).

Het opperbestuur van D. was in handen van de geallieerde contróleraad, bestaande uit de militaire gouverneurs der 4 bezettingszones : gen. L. Clay (Ver. Staten), maarsch. W. D.

Sokolowski (U.S.S.R.), It.-gen. Sir B. H. Robertson (Gr.-Brittannië) en gen. J. Koenig (Frankrijk).

De Amer. zone is verdeeld in drie „Länder”: Beieren, Groot-Hessen en Württemberg-Baden, elk met eigen constitutie en gekozen vertegenwoordiging, een minister-president en een ministerie. De drie ministers-presidenten vormen de Länderrat, contactorgaan met het milit. bestuur. Ook de Britse zone bestaat uit drie „Länder” : Noord-Rijnland-Westfalen, Sleeswijk-Holstein en Neder-Saksen, eveneens met eigen constitutie en gekozen regering. De steden Hamburg en Bremen worden afzonderlijk bestuurd. De Franse zone bestaat administratief uit een Land : de Palts, en drie provincies: Frans Baden, Frans Württemberg en het Saargebied. Weinig zelf-bestuur.

De Russische zone is verdeeld in de drie Länder : Saksen, Mecklenburg en Thüringen en de prov. Brandenburg en Pruisisch Saksen. Elk Land heeft een gekozen regering en een ministerpresident. Berlijn wordt bestuurd door een Kommandatura, bestaande uit de militaire gouverneurs van de 4 bezettingsdistricten. Bovendien zijn er een gekozen gemeenteraad en districtsraden.

Bouwkunst. In vóórperiode, onder Karel de Grote: Keizerl. paleizen en paleiskapellen (Aken, Nijmegen). De Romaanse stijl (10e-12e eeuw), ontstaan uit oud-Christ. en Byzant. elementen, levert kerken (Hildesheim, Spiers, Mainz, Worms, Laach, Corvey, Soest Regensburg enz.), paleizen als te Goslar, burchten als de Wartburg. De overgangstijd (1e helft 13e eeuw), door vermenging met Goth. elementen uit Frankr., biedt kerken (St. Gereon te Keulen, dom Limburg, Munster, Bazel). De Gothische stijl (13e-15e eeuw) brengt de domkerken te Maagdenburg, Trier, Straatsburg, Keulen, Neurenberg, Ulm, München, Praag, Wenen, Lübeck, Danzig; burchten (Marienburg, Albrechtsburg), stadhuizen en poorten.

In de Renaissance (16e eeuw) ontstaan kastelen (Heidelberg, Torgau), stadhuizen (Rothenburg, Keulen, Bremen), voorts Gewandhaus te Brunswijk, antiquarium München, tuighuis Danzig. Barok en Rococo (17e-18e eeuw) brengen architecten als Schlüter, Bähr, Asam, Fischer, Knobelsdorff. In het classicisme en de jongste tijd blinken Langhaus, Schinkel, Semper, Thiersch, Hoffmann, Behrens en bij de nieuwsten Bruno Taut en Gropins uit; men vindt nu ook veel navolging van vroegere stijlen.

De beeldhouwkunst der ne eeuw levert bronsgietwerk en steenplastiek. In de 13e eeuw: Gouden Poort te Freiburg, beeldhouwwerk te Bamberg, Straatsburg e.a. In de Gothiek uitbreiding van de beeldhouwkunst in hout voor altaren, daarnaast steenplastiek voor graftomben; beeldhouwersscholen. Middelpunt der D. renaissance is Neurenberg (Kraft, Vischer). Sinds eind 17e eeuw: Schlüter, Permoser, Donner. Tegen midden 18e eeuw theorieën van Winckelmann en Lessing.

In de 19e eeuw: Schadow, Rauch, Drake, Schwanthaler, Schilling, Begas. In 19e en begin 20e eeuw: Hildebrand, Klinger, jongste tijd Lederer, Gaul, Kolbe, Hötger, Lehmbruck, Haller en Barlach.

In de schilderkunst sed. Karolingische tijd miniaturen en muurschild. Tijdens Gothiek bloei der glasschilderk. Paneelschilderk. in 14e eeuw. Grote meesters in 15e eeuw: Franke, Moser, Lochner, Multscher, Wolgemut; in 16e eeuw: Dürer, Holbein d. J., Cranach d.

O., Baldung; in 18e eeuw: Chodowiecki, Mengs, Aug. Kaufmann, Tischbein. D. classicisme: Koch, Cornelius, Overbeck, Veit, Steinle. Tegen midden 19e eeuw historiestukken: Kaulbach, Lessing, Rethel. Zgn. schilderpoëten: Richter,

Schwind, Spitzweg. Locale scholen te Hamburg, Dresden, Wenen enz.

Verder: Piloty, Makart, Feuerbach, Böcklin, Menzei, Thoma, Klinger, Liebermann, Uhde. Expressionnisten: Heckel, Nolde, Kokoschka, Rohlfs, Feininger, Klee.

Kunstnijverheid wordt aanvank. vnl. in de kloosters beoefend. Goudsmeedkunst, drijfwerk, daarnaast later textiele kunst, etsen in metaal, glaswerk, hout- (meubel-) snijkunst. In 17e-18e eeuw stucwerk, samen met barok- en rococo versieringen. Begin 18e eeuw aanvang van Saks. porselein. Sedert begin 20e eeuw herleving kunstnijverheid (Avenarius, Hirth, Muthesius, Lichtwark). In de grafische kunst de houtsnede door Dürer tot kunst verheven, daarnaast Burgkmair, Holbein, Cranach.

In 18e eeuw Chodowiecki. Sedert einde 19e eeuw alg. beoefening van het etsen (Klinger, Orlik, Liebermann), der lithografie (Kollwitz, Corinth, Slevogt) en der nieuwe originele houtsnede (Nolde, Barlach).

Letterkunde. Er is weinig van waarde in de Oude Hoogduitse periode ontstaan, tot 1050. Het enige vermeldenswaardige werk is het Hildebrandslied (± 800).

In de Midden-Hoogd. periode (1050-1350) gaan relig. proza en poëzie voort maar doen nieuwe invloeden (mystiek, ridderverhaal) zich kennen. De „Spielleute” (minstrelen) zingen en na 1150 worden de Kruistochten en -ridders onderwerp van balladen en epiek. Het Hofepos doet (ook onder Franse invloed) zijn intrede, met meesters: Hartm. v. Aue, Wolfram v. Eschenbach en Gottfried v. Strassburg.

Uit het Hofepos verrijst het Volksepos, het nationale heldendicht, met verhalen uit historische gebeurtenissen en vroege D. legenden (Nibelungenlied, Gudrun). De interessantste ontwikkeling uit die tijd is de Minnesang (Walter v. d. Vogelweide, geb. db 1168).

De overgangsperiode (1350-1600) zag de poëzie als uitdrukking van burger- en gildenleven: de Minnesang wijkt voor de Meistersang, met het gildehuis in de plaats van het paleis; de Meistersinger (de grootste: Hans Sachs) baseerden echter hun vers op relig. subjecten en de ware lyrische poëzie ontplooide zich in het eenvoudige Volkslied. Satire komt op met Till Eulenspiegel en met Seb. Brant’s Narrenschiff. De uitvinding der boekdrukkunst werkte de verbreiding der anti-R.K. propaganda in de hand en vele Prot. werken, vóóraan Luther’s Bijbel, zagen het licht. De Lutherbijbel is, afgezien van zijn theol. betekenis, voor de Duitse letterkunde van de grootste waarde want hij werd de standaard van een erkende D. lit. taal. Het drama dat door Hans Sachs reeds verbeterd was, onderging aan het einde der 16e eeuw de invloed van de Engelse Komedianten, die in Engels of slecht Duits toneelstukken opvoerden.

Hieruit ontstond in de 17e eeuw het volksdrama (Jacob Ayrer). Door invloed van de 30-jarige oorlog bracht de 17e eeuw weinig vermeldenswaardigs. De barokkunst drong door uit omliggende landen (Opitz, Logau, Eryphius, Grimmelshausen).

Ook het begin der 18e eeuw bracht nog weinig vooruitgang. Fred. Willem v. Pruisen (Fred. de Grote), vriend van Voltaire, voelde meer voor Fr. dan voor D. beschaving, gewoonten en denken. Deze periode culmineerde met de eerste 3 zangen van de Messias (1748) van Klopstock de eerste der reuzen van de klass. D.

I. der 18e eeuw; dit werk (20 zangen) met zijn nieuwe schoonheid van dictie, metrum en lyriek bracht ware revolutie. Bürger deed de ballade herleven (Lenore, 1773). Het rationalisme van Leibnitz en het hellenisme van Wieland werden gecombineerd door Lessing (1729-'81) met zijn drama’s Laocoön, Minna v. Barnhelm, die als pioniers werkten. Hij, met Herder (1744-1803), verwekte de patriottische Sturm und Drawg-beweging die de genieën koesterde van Goethe (1749-1832), Schiller (1759-1805) en de Schlegels, en de D. I. beheerste tot 1787.

Deze revol. beweging was de vorm die de romantische herleving aannam in Duitsl., maar de grootste der D. dramaturgen, Goethe, groeide vèr boven de stormachtige excessen er van uit. Goethe’s Faust, Egmont, T. Tasso, Schiller’s Jungfrau v. Orleans, W. Teil zijn de grootste der D. drama’s, met geheel eigen plaats. Dit nieuwe ontwaken omvatte ook schrijvers en dichters als J.

P. Richter, de gebroeders Schlegel en Grimm, Uhland, Tieck, Novalis, Kleist, Amdt, Chamisso, Eichendorff, Arnim en Brentano.

Na 1813 begint de Romantiek ten ondergang te nijgen, ten blijke de cynische en decadente werken van Immermann, Hoffmann, Werner en de Fr. 1830-revol. vernietigde ze geheel. Van toen tot 1848, toen de re vol. Berlijn en Wenen aangreep, berustte de vaan der ontevredenheid bij de Junges Deuischland-groep: Börne, Mundt, Laube, en bovenal Heine (1777-1856); hun werken werden verboden maar de ondergrondse revol. actie kon niet bezworen worden. Na 1848 wordt in Duitsl. als overal in Eur. de roman, met het sociale drama, het voornaamste lit. voertuig van het realisme. Na veel invloed van W. Scott, leerde Freytag (1816-’95) dat studie der moderne samenleving uitnemende boeken opleverde voor roman en comedie.

Auerbach, Reuter e.a. waren uitstekende beschrijvers van het landelijk leven, terwijl het ,,probleem’’-stuk het genre was van Hebbel (1813-’63). G. Keiler, Meyer, Th. Storm en Fontane waren vroege schrijvers van realist, romans en verhalen, en onder invloed van Zola, Ibsen en de Russ. romanciers bereikte de beweging haar climax in de socialist, drama’s van Hauptmann en Sudermann. Dit realisme verliep in de richting van liefde tot het abnormale en een nieuwe, symbolistische beweging, geleid door Stefan George en Rilke, kwam op, plaatste kunst en schoonheid boven alles doch verbleekte spoedig tot een slap aestheticisme. W.O.

I bracht evenveel zwakke patriott. productie, als de naoorlogse revolutie zwakke revol. en satirische werken. Tussen beide oorlogen waren Th. en H. Mann, Remarque, Toller, A. en St. Zweig, Wassermann, Feuchtwanger en v. Unruh schrijvers met Europese en zelfs intercontinentale faam.

Taal, een der Germ. talen (W.-Germ. tak, waartoe ook Ned. behoort en die mede grondslag vormt van Eng. en Fries). De Duitse dialecten vervormden en groepeerden zich door de eeuwen tot 3 groepen: Nederduits, Middel- en Opperduits, beide laatste te zamen Hoogduits geheten. Behalve in Duitsl. zelf is Duits de moedertaal in Oostenrijk en Duits-Zwitserland, in delen van Eupen-Malmedy, onderdelen der bevolking van Elzas en (minder) Lotharingen; waar in andere landen van O.-, Midden- en Z.-Europa (behalve Zuid-Tirol) vóór W.O. II Duitssprekende minderheden aanwezig waren, zijn zij vrijwel geheel uit de betreffende staten verdreven wegens Duitse misdaden tegen die volken in de oorlog. In V.S. en Z.-Am. wonen enige millioenen

personen van Duitse moedertaal.

Geschiedenis (Jaartallen).

843 Verdrag van Verdun: Het Frankische Rijk verdeeld, Lodewijk de Duitser verkrijgt het O.-Frankische Rijk (t. O. van de Rijn), dat het eigenlijke D. werd.
870 Verdrag van Meersen: Het O.-Frank. Rijk vergroot met een deel van Lotharingen.
911 Het Karolingische Huis sterft met Lodewijk het Kind uit.
911-1024 Het Saksische Huis: Koenraad I (911918), Hendrik I (919-936), Otto I de Grote (936-973). Otto II (973-983). Otto III (983-1002), Hendrik II (10021024). Onder hen begint de bemoeienis met Italië. Het Duitse Rijk wordt een federatief kiesrijk, met 7 keurvorsten en vele grote leenmannen, die op den duur de macht der keizers zeer beperkten.
1024-1125 Het Salische Huis: Koenraad II (10241039), Hendrik III (1039-1056), Hendrik IV (1056-1105), Hendrik V (1105-1125). Vooral onder Hendrik IV en V strijd tussen keizer en paus, speciaal over de investituur (het bekleden der bisschoppen met ring en staf): Canossa 1077, Concordaat van Worms (1122).
1125-1137 Lotharius II van Saksen.
1137-1250 De Hohenstaufen: Koenraad III (11381152), Frederik I Barbarossa (11521190), Hendrik VI (1190-1197), Frederik II (1212-1250). Onder hen begon de strijd tussen de Hohenstaufen en de Welfen (het vorstengeslacht van Brunswijk, Hendrik de Leeuw en zijn opvolgers). In Italië wordt hij gevoerd onder de namen Ghibellijnen en Guelfen. Deze keizers bemoeien zich intensief met de Ital. aangelegenheden, Frederik II zetelt in Palermo op Sicilië en is meer Italiaan dan Duitser.
1254-1273 Interregnum. Strijd om de keizerlijke waardigheid tussen Willem II van Holland, Alfons X van Castilië en Richard van Cornwallis.
1273-1291 Rudolf I van Habsburg. Herstelde de orde in het Rijk. Vergrootte zijn huismacht door de Oostenrijkse erflanden aan zich te trekken.
1292-1298 Adolf van Nassau.
1298-1308 Albrecht I v. Oostenrijk.
1308-1313 Hendrik VII van Luxemburg.
1313-1347 Lodewijk IV van Beieren (regeerde sinds 1322 gemeenschappelijk)
1313-1330 Frederik v. Oostenrijk.
1338 Kurverein van Rense: verkiezing van een keizer door de meerderheid der keurvorsten is, ook zonder pauselijke bevestiging, geldig.
1347-1378 Karel IV v. Luxemburg.
1356 De Gouden Bul: keizer voortaan gekozen door 7 keurvorsten.
1378-1400 Wenzel.
1400-1410 Ruprecht van de Palts.
1410-1437 Sigismund.
1414-1418 Concilie v. Constanz. Johannes Hus veroordeeld en verbrand (1415).
1419-1436 De Hussieten-oorlog in Bohemen.
1439-1493 Frederik III van Habsburg.
1493-1519 Maximiliaan van Habsburg. Kondigt de Eeuwige Landsvrede af en richt het Rijkskamergerecht (opperste gerechtshof) op.
1517 Luther slaat 95 stellingen aan de slotkerk te Wittenberg: begin der Hervorming.
1519-1556 Karel V.
1521 Rijksdag te Worms. Luther in de Rijksban.
1525 Boerenoorlog.
1555 Godsdienstvrede van Augsburg: de godsdienst van de vorst dient die van de onderdanen te zijn („wiens gebied, diens godsdienst”).
1556-1564 Ferdinand I.
1564-1576 Maximiliaan II.
1576-1612 Rudolf II.
1612-1619 Matthias I.
1618-1648 Dertigjarige Oorlog (zie aldaar).
1637-1657 Ferdinand III.
1640-1688 Frederik Willem I van Brandenburg, ,,de Grote Keurvorst”.
1648 Vrede van Munster. Duitslands verbrokkeling in een groot aantal staatjes bestendigd en het Rijk als politieke factor uitgeschakeld.
1658-1705 Leopold I v. Oostenrijk.
1705-1711 Jozef I v. Oostenrijk.
1711-1740 Karel VI v. Oostenrijk.
1740-1786 Frederik II, de Grote, van Pruisen. („De oude Frits”). Pruisen wordt onder hem een grote mogendheid.
1740-1780 Maria Theresia, keizerin v. Oostenrijk.
1740-1748 Oostenrijkse Successie-oorlogen. Silezië aan Pruisen.
1756-1763 Zevenjarige oorlog.
1765-1790 Jozef II v. Oostenrijk.
1790-1792 Leopold II v. Oostenrijk.
1792 Eerste coalitie-oorlog met Frankrijk.
1792-1806 Frans II v. Oostenrijk.
1797 Vrede van Campo-Formio. Frankrijk in het bezit van de linker Rijnoever.
1797-1840 Frederik Willem III van Pruisen.
1806 Frans II doet afstand als keizer v. Duitsland. Pruisen door Napoleon verslagen bij Jena en Auerstedt. Oprichting van het Rijnverbond.
1807 Vrede van Tilsit. Pruisen behoudt alleen het gebied tussen Elbe en Njemen; uit de afgestane gewesten wordt het koninkrijk Westfalen gevormd.
1813-1814 Vrijheidsoorlog. Napoleon verslagen bij Leipzig (1813), de Fransen uit Duitsland verdreven.
1814-1815 Congres van Wenen. Pruisen vergroot met een deel van Saksen en Posen. 35 monarchieën en 4 vrije steden verenigd tot de Duitse Bond (1815-1866).
1819 Karlsbader Besluiten: ter wering van liberale denkbeelden de universiteiten onder toezicht geplaatst.
1820 Wener Slotacte: constituties mogen geen inbreuk op de vorstenmacht maken.
1834 Het Tolverbond opgericht.
1840-1861 Frederik Willem IV van Pruisen.
1848 Revolutionnaire bewegingen in Wenen, Berlijn, Z.-Duitsland. Rijksparlement te Frankfort. Nationale vergaderingen te Wenen en Berlijn.
1848-1916 Frans Jozef I van Oostenrijk.
1849 Rijksgrondwet afgekondigd maar niet uitgevoerd. Opstanden in Z.-Duitsland, Dresden en andere plaatsen onderdrukt. Zegepraal der reactie.
1848-1851 Duits-Deense Oorlog om Sleeswijk Holstein.
1850 De „Olmützer Punktationen”: Pruisen zwicht voor Oostenrijk en ziet af van zijn plannen tot eenheid van Duitsland onder zijn leiding.
1861-1888 Koning/Keizer Wilhelm I van Pruisen-Duitsl.
1862-1890 Bismarck: Eerste Minister v. Pruisen tot
1867 bondskanselier v. d. N.-DuitseBond tot 1871, Rijkskanselier 1871-1890.
1864 Oorlog met Denemarken.
1866 Pruisen verslaat Oostenrijk en zijn Duitse bondgenoten.
1867 Stichting van de N.-Duitse Bond. 1870-1871 Frans-Duitse Oorlog.
1871 Stichting van het Duitse Rijk 1888-1918 Wilhelm II.
1890 Aftreden van Bismarck. De „nieuwe koers”: loslaten van Rusland, mildere binnenl. politiek.
1890-1894 Caprivi rijkskanselier.
1894-1900 Von Hohenlohe rijkskanselier.
1900-1909 Bülow rijkskanselier.
1909-1917 v. Bethmann Hollweg rijkskanselier. 1914-1918 Wereldoorlog I.
1918 Revolutie. Troonsafstand van Wilhelm II. Uitroeping van de Republiek.
1919-1925 Ebert President.
1919 Spartacus-opstand. Liebknecht en Rosa Luxemburg vermoord. Grondwet van Weimar. Vrede van Versailles.
1923 De Fransen bezetten de Roer. Inflatie. Hitler/Ludendorff-Putsch te München.
1925 Ebert sterft. Hindenburg president (tot 1934). Locarno-tractaten.
1933 Hitler rijkskanselier. Rijksdagbrand. Rijksdagverkiezingen: Nat. Social. 44 % van het totaal aantal stemmen. Andere partijen ontbonden.
1934 3° Juni „de nacht van de lange messen”, het bloedig neerslaan van de radicale oppositie van Rohm c.s. in de Nazipartij. v. Schleicher e.a. mede vermoord.
1935 Saar-plebisciet: Het Saargebied spreekt zich uit voor aansluiting bij Duitsland.
1936 Duitsland bezet het Rijngebied. As Rome-Berlijn.
1938 Hitler overweldigt Oostenrijk. Eist van Tsjechoslowakije onafhankelijkheid van het door Duitsers bewoonde Sudetengebied. Verkrijgt te München de inlijving van dit gebied bij Duitsland.
1939 Duitsland bezet Tsjechoslowakije en Memel en eist van Polen Danzig op. Sluit verdrag met Rusland (20/21 Aug.). Engeland en Frankrijk verklaren Duitsland de oorlog (zie verder Wereldoorlog II).
1945 Hitler pleegt zelfmoord. Duitsland capituleert. Conferentie van Potsdam. Dld 4 zones verdeeld: Amer., Eng., Fr. en Rus.
1946 Proces te Neurenberg. Leiders van het Derde Rijk ter dood gebracht.
1947 Eng. en Amer. zones verenigd tot „Bizonia”.
1948 Munthervorming. Conflict tussen Westelijke Mogendheden en Rusland over Berlijn: blokkade, luchtbrug.
1949 Nieuw bezettingsstatuut voor Westelijke zones. Federale grondwet voor een West-Duitse Republiek opgesteld. Bonn hoofdstad van W.-Duitsland.