de nakomelingen van Levi, die in Israël de priesterlijke stam vormden, waartoe ook Mozes en Aaron behoorden. Als stam reeds vroeg te gronde gegaan; kregen bij de verdeling van Kanaan geen afzonderlijk landbezit toegewezen.
Later vormden de L. vnl. door de centralisatie van de eredienst te Jeruzalem als tempeldienaars nog slechts de lagere geestelijkheid, terwijl de priesterlijke waardigheid alleen toekwam aan de afstammelingen van Aaron (het geslacht van Zadok, de Jeruzalemse priesterstand). In de R.K. Kerk wordt de naam L. ook gebruikt voor de diakens of in het algemeen voor jeugdige geestelijken die nog niet alle wijdingen ontvangen hebben.