Onze drukletters hebben een lange ontwikkelingsgang ondergaan. Zij zijn ontstaan uit het geschreven schrift, zoals zich dat in de loop der eeuwen ontwikkelde.
De twee hoofdgroepen zijn het Gothische schrift zoals zich dat in Duitsland en Frankrijkinde 15e eeuw ontwikkelde en het schrift dat zich in de grote copieerwerkplaatsen vnl. in Florence in die zelfde tijd had geperfectionneerd. De eerste boekdrukkers hadden een harde strijd te voeren tegen de boekschrijvers, om hun product tot het peil der laatsten op te voeren. Vandaar dat Gutenberg zijn bijbels met de hand liet illumineren. De drukletter maakte tot het midden der 18e eeuw een grote evolutie door, maar het karakter van het met de pen geschreven schrift bleef, in de schraveringen, bestaan. Een algehele omkeer brachten Didot en Bodoni in Frankrijk en Italië te weeg, toen zij onder invloed van het opkomende classicisme in de tweede helft van de 18e eeuw van het vroegere lettertype geheel afwijkende vormen schiepen. De zucht het informele geschreven schrift na te bootsen (voor randbemerkingen bv.) bracht reeds vroeg de cursief letter.
In de 19e eeuw is de ontwikkeling, niet steeds even gelukkig, constant geweest; de opkomende letterzet- en gietmachines lieten niet na haar stempel op het product te drukken. Vooral sedert 1880 is echter een teruggrijpen op te merken naar de lettervormen van de 15e en 16e eeuw: Jenson, Garamond, Bembo, Plantijn, Elsevier, enz., speciaal onder invloed van William Morris’ Kelmscott Press. In de 20e eeuw deed de schreefloze letter haar intrede, vooral voor handelsdrukwerken, terwijl in Ned. mensen als De Roos, Van Krimpen e.a. opmerkelijke schriften deden ontstaan die door Linotype- en Monotypemaatschappijen tot ver over de grenzen ingang gevonden hebben.