de uit relig.-cultur. afzondering ontstane taal der Joden in O.-Europa, gebaseerd eensdeels op Duitse dialecten der resp. woonplaatsen, anderdeels op Slavische, Romaanse en uiteraard Semietische elementen. Van O.-Europa verbreidde het J. zich ook naar het W. en naar Amerika (19e eeuw).
J. wordt met Hebr. letters geschreven en mag in geen geval verward worden met zgn. ,,Judendeutsch”, een jargon*. Het is een volkomen gevormde taal met schone eigen literatuur en dramaturgie.