Mnl.: reu, vrl.: teef, jong: pup. Te onderscheiden: waakhonden, herdershonden, honden voor de korte en voor de lange jacht, terriërs, enz.
De teef is 2 maal per jaar gedurende ongeveer 9 dagen teelbaar (zgn. loops), vooral de laatste 3 dagen van deze periode is zij het meest vatbaar. Draagtijd: 63 dagen; 1-8 jongen per worp, soms meer. Aanbevolen wordt een nest niet groter te houden dan 5 of 6. Het pasgeboren jong blijft 9 dagen blind. De teef voedt de pup ca 5 weken (men knippe of vijle de scherpe nagelpunten van de pup, omdat deze de teef anders pijn doen en zij het jong af bijt). Na 3 weken reeds broodpap met gekookte vis (zonder graat) bijvoeren waarin levertraan, vitaminen en kalk (dit laatste in poedervorm eerst oplossen in melk of water en dit dan door het voedsel mengen).
Na de zoogtijd blijft dit het hoofdvoedsel 3 x daags en melk (bij te dunne ontlasting de melk met water aanlengen). Men bedenke echter, dat de hond een vleeseter is en het toedienen van vlees zo al niet onontbeerlijk toch zeer gewenst is, overigens kan de hond steeds „met de pot meeëten”, vooral verse groente is uitstekend. Bij voorkeur weinig vet en zout, echter ter voorkoming van de gevreesde „hondenziekte” is een beproefd middel het af en toe voeren van haringkoppen en -graten gedurende de leeftijd van 5 tot 12 maanden. Steeds fris water!