(1646-1716), Duits diplomaat en wijsgeer van universele geleerdheid, de grootste Duitse denker van de 17e eeuw. Voor alles streefde hij naar harmonie.
In de filosofie trachtte hij de Cartesiaanse opvattingen te verzoenen met het Christelijke denken. Hij schreef een beroemd Essai de thèodicée, waarin hij de door God geschapen wereld als de beste van alle mogelijke werelden voorstelde. Zijn leer van de monaden geeft hem een geheel eigen plaats in de nieuwere wijsbegeerte: tegenover Spinoza’s ene substantie stelde hij een veelheid van substanties, die geen „vensters” hebben op elkaar, maar metafysisch verbonden zijn met God en in Hem haar harmonie vinden (harmonia praestabilita, vooraf gevestigde harmonie). Gedreven door dezelfde behoefte aan harmonie trachtte hij door stichting van academies de geleerden van alle landen met elkaar in contact te brengen en ijverde hij voor de hereniging der Christelijke kerken. In de wiskunde verrichtte hij baanbrekend werk. O.a. vond hij gelijktijdig met, doch onafhankelijk van, Newton de differentiaal- en integraalrekening uit. Andere belangrijke werken o.a.: La Monadologie; Nouveaux essais sur Ventendement humain.