bereiding van gas voor verlichtings- en verwarmingsdoeleinden uit steenkool. De eerste stappen op dit terrein werden gezet door de Maastrichtenaar J.
P. Minckelers, die in 1774 steenkool in een geweerloop verwarmde en het daarbij ontwikkelde gas voor verlichting bezigde. Uit dit primitieve procédé ontwikkelden zich de luchtdicht afgesloten metalen retorten, die horizontaal werden aangebracht boven in een van vuurvaste steen gemetselde oven, waarvan het onderste deel als stookplaats was ingericht, die de retorten op zodanige temperatuur bracht, dat uit de steenkool in de retorten zoveel mogelijk gas werd ontwikkeld, onder achterlating van een rookvrij verbrandende cokes. Later heeft men door verwijdering der tussenwanden tussen de retorten deze tot een enkele ruimte gegroepeerd, de z.g. ovenkamer, die onder en boven door een deksel gesloten is en aan weerskanten verwarmd wordt. Op deze wijze ontstonden de verticale kamerovens, die meer kolen kunnen bevatten, en waarmede thans de meeste gasfabrieken van enige betekenis werken. Na afloop der destillatie wordt de kamer beneden geopend, de gloeiende cokes valt in een ijzeren wagen, wordt weggereden en geblust.
Bij de afkoeling van het ruwe gas scheiden zich teer- en ammoniakwater af, dat zich verzamelt in een trogvormige buis en van hier en ook van de koelers uit naar de teerreservoirs vloeit. Voor het zo snel mogelijk en in een regelmatig tempo afzuigen van het gas uit de gasbereidingsovens wordt gebruik gemaakt van een roterende gaspomp, exhaustor genaamd, die er tevens voor zorgt, dat het gas, na het doorlopen van de koelers, door de nu volgende toestellen der fabriek wordt geperst. Het gas ontleent daaraan de stuwkracht om de gashouder omhoog te duwen.