theorie met behulp waarvan men tracht zich een beeld te vormen omtrent de waarschijnlijkste waarde, die uit een reeks metingen, betreffende één en hetzelfde verschijnsel, afgeleid kan worden. Men onderscheidt:
(a) de gemiddelde fout, d.i. de som der absolute waarden der fouten gedeeld door het aantal;
(b) de middelbare fout, d.i. de wortel uit het gemiddelde van de kwadraten der fouten;
(c) de waarschijnlijke fout, ⅔ van de gemiddelde fout; bij een meting is er evenveel kans dat de fout groter, als dat ze kleiner is dan de waarschijnlijke fout.