De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 07-06-2020

Fascisme

betekenis & definitie

benaming voor politieke stromingen tussen de beide wereldoorlogen ontstaan in tal van landen in Europa en daarbuiten. Deze stromingen hadden gemeen haar autoritaire en nationalistische tendenzen, gepaard gaande met het streven naar samenbundeling van het gehele volk tot een gesloten gemeenschap.

Overigens verschilden zij onderling op belangrijke punten.De naam is afkomstig uit Italië, waar Benito Mussolini in 1919 een beweging stichtte, Fasci Italiani di Combattimento genaamd naar het oud-Romeinse symbool de fasces* cum securi.

Tot het F. in deze ruime zin behoort ook het Duitse Nationaal-Socialisme*. hoewel de aanhangers hiervan zich nooit fascisten noemden. In Ned. gebruikte vóór W.O. II de N.S.B. de namen F. en Nationaal Socialisme door elkaar. In Eng. bestond een „Fascistische Unie”. In Big. vond men bewegingen als Dinaso, V.N.V. en Rex, in Frankr. de Croix de Feu (Vuurkruisers), die min of meer fascistisch georiënteerd waren, doch officieel droegen zij die naam niet. In Spanje had men de Phalanx, thans nog de staatspartij van het regime van Franco.

In enge zin verstaat men onder F. de reeds genoemde Italiaanse beweging van Mussolini. Zij vond haar aanleiding in de teleurstelling der oud-strijders over de aan anarchie grenzende gezagscrisis, welke toen in Italië heerste. In 1922 sloten Nationalisten en Syndicalisten zich bij de beweging aan. In Oct. van hetzelfde jaar rukten de strijdorganisaties der fascisten op naar Rome. De koning benoemde Mussolini tot min.-pres. Het F. ging niet uit van een vooropgezette doctrine, doch ontwikkelde zijn doctrine al handelende.

Het kantte zich fel tegen liberalisme, democratie, socialisme en communisme, die het als ontbindende factoren in de volksgemeenschap beschouwde. Na de machtsoverneming werd Italië omgebouwd tot een autoritaire, hiërarchische en corporatieve Staat. De Staat legde zijn neutraliteit uit de liberale periode af en nam stelling tegenover de grote vragen des levens. Aan het hoofd der liiërarchie stond Mussolini als „Duce”, leider der partij en hoofd der regering. De organen der partij werden ingevoegd in de Staat: de Grote Fascistische Raad werd het hoogste Staatsorgaan (onder de Duce); de fascistische Militie legde de eed op de koning af. De ministeriële verantwoordelijkheid, het parlementaire stelsel en de politieke partijen verdwenen.

De uitvoerende macht werd versterkt. Een nieuwe corporatieve Kamer werd samengesteld, aangewezen door de Grote Raad uit door de Syndicaten (verenigingen van werkgevers en -nemers) gestelde candidaten. Bij volksstemming kon het volk die aanwijzing goedkeuren of verwerpen. De klassenstrijd werd beëindigd (verbod van staking en uitsluiting); de Staat nam de Syndicaten in zich op. Grondslag der sociale organisatie van het F. werd de Carta del Lavoro (charter van de arbeid) van 1926. In 1933 werden de eigenlijke corporaties georganiseerd, een soort verticale bedrijfsorganisaties (z bedrijfsorganisatie), die haar verzamelpunt vonden in de Nationale Raad der Corporaties.

De opvoeding der jeugd in fascistische zin tot goede staatsburgers en partijleden geschiedde in de Balilla en de Avanguardisti. Het F. huldigde de Totale Staat; de betekenis hiervan wordt het best uitgedrukt door de woorden van Mussolini: „Niets tegen, niets zonder, alles in de Staat”. Van het Duitse Nationaal-Socialisme verschilde het F. vooral door het ontbreken van een rassentheorie, al werden na 1935 wel enkele wettelijke maatregelen tegen Joden getroffen. Voor de politiek der fascistische regering en voor de val van

het F. aan het eind van W.O. II z Italië en W.O. II. Wat het F. in ruime zin betreft, zijn na W.O. II de meeste fascistische bewegingen verdwenen.

< >