De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 07-06-2020

Ei

betekenis & definitie

Eieren zijn de vrouwelijke geslachtsproducten van dieren, die zich ontwikkelen uit oercellen of oögoniën. Na de bevruchting veranderen de oercellen door de zgn. reductiedeling* in ei-cellen.

Deze zijn meestal onbeweeglijk. Men onderscheidt in de ei-cel een kern met een kiemvlek. De ei-cel kan een voedingsstof bevatten, de dooier. Hoe meer dooier, hoe groter het ei (ei van een zoogdier is 0,2 mm groot, van een struis 160 mm). Voor de ontwikkeling staat de ei-cel meestal in verbinding met ovariumcellen, of andere cellen, die als een follikel* om de ei-cellen gaan liggen. Ontstaat hierdoor een met vloeistof gevulde holte, dan spreekt men van een „Graafse” follikel. Om het ei liggen verschillende vliezen, de eivliezen*.Het ei kan, bevrucht of onbevrucht, op een ééncellig stadium gelegd worden, dit noemt men oviparie (eierleggend). (Mollusken, insecten, vissen, amphibieën, vogels). Heeft het ei reeds een deel van de embryonale* ontwikkeling doorlopen vóór het gelegd wordt, dan noemt men dit ovoviparie (eierlevendbarend*) (insecten, reptielen). Is het embryo volkomen ontwikkeld, of verlaat het direct na de geboorte de eivliezen, dan spreekt men van viviparie (sommige vis- en reptielsoorten, alle zoogdieren).