(1522-1590), Ned. schrijver en etser, zoon van lakenhandelaar, goed opgeleid in talen, graveren en muziek, reisde jong, werd hofmeester op Brederode, vestigde zich daarna te Haarlem als houtsnijder, werd daar 1561 notaris, 1562 stadssecretaris, 1567 op last van Raad van Beroerten gevangen gezet (Lof van de Ghevangenisse), zag 1571 al zijn bezittingen verbeurd verklaard, kwam eerst na Pacif. van Gent te Haarlem terug als notaris, woonde laatste levensjaren te Gouda. Humanist en voorstander van godsdienstvrijheid, leed hij beurtelings onder vijandschap van Kath. en Prot.
Hij schreef en vertaalde vooral wijsgerige werken; hoofdwerken: Zedekunst dat is wel-leevenskunste (1586); voorts Proeve van den Ned. Catechismus. Twee-spraack van de Nederduitsche Letterkunst, verscheiden Comedies, 50 Lustighe historiën Joannis Boccatii (vert. v. Decamerone), vert. Odussea, vert. n. Seneca, Cicero, Boëthius.