De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 07-06-2020

Dante Alighieri

betekenis & definitie

(1265-1321), grootste dichter van Italië, een der verhevenste geesten der wereldliteratuur en als denker de sluitfiguur van de middeleeuwen, nam sinds 1295 (toen hij huwde met Gemma Donati) aan het openbare leven van zijn vaderstad Florence deel, was 1300 een der ,,prioren”, werd door zijn vijanden de „Zwarten”

(dank zij de komst van Karel v. Valois aan het bewind geraakt), 1301 in ballingschap gejaagd, leefde sindsdien als zwerveling langs de hoven van M. en N.-Italië, het laatst bij Guido da Polenta te Ravenna, waar hij stierf. Een doodvonnis-bij-verstek ontwijkend, had hij trots in zijn vrijheidszin en bewust van zijn superieure persoonlijkheid - een gebruik maken van uitgevaardigde amnestie op vernederende voorwaarden afgeslagen. Dante’s jeugdlyriek cirkelt om de liefelijke gestalte van de jonggestorven Beatrice*, die hij als 9-jarig kind voor het eerst ontmoette; de geschiedenis dezer ideale jeugdliefde, te boek gesteld inde „zoete nieuwe stijl” (waarvan hij de meester was), vindt men in de gedichten die hij 1293-97 met prozatoelichtingen verzamelde als Vila Nuova (het prille leven) waarnaast nog tal van aparte lyrische gedichten zijn vervat in zijn Canzoniere (o.a. vele „canzone”-n, waarvoor hij de wetten vastlegde). Tot zijn rijpe werken behoren de prozaboeken II Convivio(,, het gastmaal”, 1304-7),een soort encycl. overzicht der wetenschap van zijn tijd aan de hand van zijn eigen gedichten, De Vulgari Eloquentia („over de Ital. volkstaal”, baanbrekend o.a. voor de dialectkunde en voor de taalvorming der Ital.), De Monarchia (1310-12), D.’s getuigenis van de gelijkwaardigheid en onafhankelijkheid van het wereldlijk (keizerlijk) gezag tegenover het pauselijk, tevens pleidooi voor een universele monarchie, en de Brieven (13 in getal). Zijn naam is echter onsterfelijk geworden door de Divina Commedia („goddelijke Comedie”, comedie geheten om de gelukkige, zalige afloop; goddelijk eerst door lateren betiteld), een grandioos allegorisch visioen van het generzijds (hellegang, louteringsberg en paradijsvlucht) in 100 gezangen in terzinen, geschreven vermoedelijk 1304-’07, 1310-13 en 1317-dood.

Dit ontzaglijk werk wortelt in zijn jeugdliefde voor Beatrice, die hij, na Virgilius d.w.z. de rede - tot leidsman door hel en louteringsberg te hebben gemaakt, als zijn middelaarster nl. als de genade t.o. de rede - naar de hemelsferen tot voor Gods troon voorstelt, en is geput uit zijn bittere levenservaring, ontgoocheling over de mensen, ontzetting over eigen tekortkomingen; zijn allegorische tocht is het symbool voor de menselijke weg uit verdooldheid en leed naar innerlijke loutering en hemelse zaligheid; hij geeft ook al door legio ontmoetingen met hist. figuren op die tocht, een waarlijk „groots panorama der zich in een oneindige reeks taferelen afspelende menselijke tragedie". Deze immense schepping, waarvan meer dan 500 manuscripten over zijn (vroegste druk 1472), werd reeds door D.’s tijdgenoten begrepen, sindsdien onafgebroken gecommentarieerd; zij kende afwisselend verguizing en verheerlijking, staat naar sinds begin ige eeuw' geldende opvatting aan de spits van de meesterwerken der literatuur, echter minder om de allegorische inhoud en te zeer voorbijgaande toespelingen dan om haar onovertroffen dichterlijke schoonheid.

< >