Hofhouding van een vorst, voor zover niet tot het Militaire Huis behorend.
In Ned. richt de Koning zijn Huis naar eigen goedvinden in (art. 25 Gw.). Het C.h. der Koningin telde in 1947 6 Grootofficieren (o.w. 1 opperceremoniemeester, 1 grootmeester en 1 opperhofmaarschalk), voorts o.a. 1 hofmaarschalk, i gewoon kamerheer en 35 buitengewone kamerheren, 1 grootmeesteres, 4 dames du palais en 2 hofdames.
In Blg. regelt de Koning zelf de inrichting van zijn Huis. Het bestaat o.a. uit het Departement van de Grootmaarschalk, onder de grootmaarschalk en de ceremoniemeester, het Kabinet des Konings, de Civiele Lijst.