(Gr.: zelfgenoegzaamheid), toestand, dat een land alles, wat het nodig heeft, zelf voortbrengt, en voor het volledig benutten van zijn productiecapaciteit onafhankelijk is van export. A. is in practijk altijd relatief, doch voor grote landen gemakkelijker te bereiken dan voor kleine.
In jaren vóór W.O. II streefden vele staten, met name het ,,Derde Rijk”, naar A., uit militaire of economische motieven. In eerste geval tracht men vooral voor goederen, noodzakelijk voor oorlogvoering en voor onderhoud van bevolking, onafhankelijk van importen te worden. Economische motieven spelen een rol in landen, welker conjunctuur afhankelijk is van zeer eenzijdig georiënteerde uitvoer.
