(„de god Assur is de schepper van een erfgenaam”), koning van Assyrië, 668-626 v.C., de Sardanapalus der Gr. Was krachtig heerser, geniaal veldheer, bevorderaar van kunsten en wetenschappen.
Had te kampen met opstand der Egypt., die zich in 656 onafhankelijk maakten, en met de uit het N. komende Kimmeriërs en Skythen. Voerde uitputtende krijg met zijn broeder Sjamasj-sjoemoekin, koning van Babyl., in 648 eindigend met verwoesting van Baby Ion en dood van Sjamasj. Brak in 640 de weerstand van Elam. Naam van A. vooral verbonden aan de opgegraven grote bibliotheek van kleitabletten - thans in Brits Museum - waarvan ontcijfering de grondslag legde van de Assyriologie. Assurnasirpal („de god Assur is de beschermer van de erfgenaam”), naam van twee Assyrische koningen: I, 1047-1029 v.C., bekend uit in 1852 opgegraven obelisk (nu in Brits Museum); II, 883-859 v.C., breidde zijn rijk uit tot aan de Middell. Zee, ter verkrijging van een handelsweg.
Berucht om zijn meedogenloze wreedheid. Verplaatste de residentie van Assur naar Kalach.