wettelijke maatregelen der Overheid genomen ter bescherming van de arbeiders, aanvankelijk vooral van kinderen, vrouwen en jeugdige personen. Engeland is hierin voorgegaan.
Na 1870 stond Duitsland jarenlang aan de spits. Na W.O. I werd de A. een voorwerp van internationale regelingen; grondslagen werden vastgelegd in Vredesverdrag van Versailles (z internationaal arbeidsbureau). In Ned. was eerste maatregel van arbeidersbescherming de wet-Van Houten van 1874, verbiedende arbeid van kinderen beneden 12 jaar. De Arbeidswet 1889 beperkte arbeidstijd van vrouwen en jeugdigen en stelde arbeidsinspectie in. Veiligheidswet van 1895 schreef veiligheidsmaatregelen voor in fabrieken en werkplaatsen.
Voor speciale soorten van arbeid, o.a. Fosforluciferswet (1901), Caissonwet (1905), Mijnwet (1906), Steenhouwerswet (1911), Stuwadoorswet (1914). De Arbeidswet werd vernieuwd in 1919. In 1907 wet op Arbeidscontract. Sociale verzekering o.a. geregeld in Ziektewet (1913), Invaliditeitswet (1913), Ouderdomswet (1919), Kinderbijslagwet (1939). - In Ned.-Indië eerste regeling van arbeid van vrijen reeds in 1819 ingevoerd, terwijl al in de 17e eeuw verordeningen over slavenarbeid bestonden. In 1908 werd een arbeidsinspectie ingesteld.
Voor arbeid door Inlanders en Chinezen waren belangrijk de koelie-ordonnanties, naast bescherming der arbeiders ook strafbedreigingen voor contractbreuk (poenale sanctie) bevattende (afgeschaft gedurende W.O. II). Voor Europese arbeiders van belang de aanvullende plantersregeling van 1938; voorts regeling van arbeidscontract op voetspoor van Nederlandse. Voor niet-Europeanen bestaat nog een ontslagregeling. In 1940 werd een Commissie voor arbeidsaangelegenheden met toezicht op arbeidsverhoudingen belast.-In België strekt A. zich o.a. uit over arbeidscontracten, arbeidsreglementering, arbeidsverzekering, instellingen voor sociale voorzorg en verenigingsleven der arbeiders. Zij is in het algemeen niet toepasselijk op landbouw, veeteelt, visteelt, bos- en tuinbouw.