is de verplichting om datgene waarmede men uit hoofde van zijn tegenwoordig of vroeger ambt bekend is geworden, geheim te houden. A. geldt alleen voor bekleders van openbare ambten.
Als voorbeelden hiervan zijn te noemen: politieagent, rechter, belastingambtenaar, Kamerlid, notaris. In tegenstelling met beroepsgeheim (voorbeeld : arts, advocaat). Het beroepsgeheim van de journalist wordt tot dusverre nog aangevochten. Bij geestelijken spreekt men in het algemeen van standsgeheim; voor de R.K. speciaal van biechtgeheim.