Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

zie oostaziatische kunst – China – Chekiangschool - Wuschool

betekenis & definitie

OOSTAZIATISCHE KUNST: CHEKIANG- EN WU-SCHOOL

In deze tijd was de Sung-schilderkunst ook in China weer derniercri, maar een kunst kan nooit letterlijk worden herhaald; ook een grote meester is daartoe niet in staat. Vandaar dat de werkstukken van de Chekiang-school, die omstreeks 1500 in Peking

bloeide, er anders uitzagen dan hun voorbeelden van omstreeks 1200. Het lijkt of de atmosfeer en de stemming van minder belang werden geacht dan de vertellende inhoud.

Als voorbeeld zij hier een schildering besproken van Hsu Lin, een van de beste Chekiang-meesters, een kunstenaar die aan het hof van Peking omstreeks 1500 in hoge ere stond. Het is de Winterschildering in een volledig bewaard gebleven reeks van landschappen in de vier jaargetijden met van elk seizoen een figuraal tafereel.Het tafereel voor de winterschildering heeft Hsu Lin niet zelf bedacht; blijkbaar heeft hij het zeer getrouw overgenomen van een werk van Li-Lung-moen, maar hij plaatste het in de landschapomgeving die in zijn tijd gebruikelijk was. Het bewuste tafereel is ontleend aan het populaire moraliserende verhaal over Yuan An. Eens had een hevige sneeuwval een noodsituatie veroorzaakt; alle verbindingen waren verbroken en vele mensen kwamen van honger om. De prefect probeerde naar zijn beste vermogen te helpen. Op een inspectietocht kwam hij met zijn trawanten bij een door sneeuw overdekt huis; er liepen geen voetsporen meer naar de deur. De prefect droeg een van zijn mensen op te gaan kijken hoe het er voor stond met de bewoners; tot zijn verbazing vond deze man Yuan An vredig, zij het hongerig, op bed, boeken lezend.

Behalve de Chekiang-school waren er in China omstreeks 1500 vele andere vooraanstaande meesters, die zich verre hielden van Peking en het hof. Ze worden samengevat onder de naam Wuschool, omdat hun voornaamste representanten, de ’vier grote meesters’ van de Ming-tijd, allen in Suchou woonden, in de oude

landstreek Wu, en op één uitzondering na daar ook waren geboren. Vermoedelijk voelden zij er weinig voor in opdracht van de keizer schilderingen te vervaardigen volgens het recept van de Sung-academie. Shen Chou, T’ang Yin en Wen Cheng-ming waren zeer beschaafde, ontwikkelde, zelfstandige en rijke heren, genoeg kunstenaar en grand-seigneur om een man als de arme maar begaafde Ch’iu Ying, die geen examens had afgelegd en die aanvankelijk zijn brood verdiende als lakwerker, in hun kring op te nemen en hem vooruit te helpen. Shen Chou en T’ang Yin zijn eveneens beroemd als vijftiende-eeuwse dichters; mogelijk zegt dit nog niet veel, zolang de sinologie bij de bestudering van de Chinese poëzie nog niet aan de vijftiende eeuw is toegekomen.

De vier meesters namen het zoëven aangehaalde vers van Hsu Lin ter harte: anderer meeleven en belangstelling zochten zij niet. T’ang Yin kon volstaan met het zeer zorgvuldig schilderen van figuren en vrouwen; Ch’iu Ying werd zelfs als een specialist in dit genre beschouwd, maar hij schilderde, evenals de anderen, ook voortreffelijke landschappen in de ’literaire stijl’, d.w.z. volgens de eisen van de kring die een gedicht als waardevoller zag dan de gunst des keizers. En allen schilderden graag een paar bloemen of rotsen, de zogenaamde inkt-studies, die de indruk maken snel te zijn neergeworpen, meer om het handschrift te oefenen dan om iets uit te beelden.

In het genre van de inktstudie kunnen worden thuisgebracht de door Wen Cheng-ming geschilderde Chrysanten, en toch heeft juist deze zeer simpele schildering een zeer bepaald thema, een thema dat bij voorkeur geschilderd werd juist door de literaten, d.w.z. de hoogbeschaafde mannen, voor wie de kunst een ontspanning was, die, naar de stelregel van Confucius, dichten en schilderen niet als kostwinning opvatten en beoefenden. Een verwijzing naar dit thema is het korte gedicht, dat Weng Cheng-ming aan zijn inktschildering toevoegde:

In de negende herfstmaand zijn de bloemen zwaar van rijp.

Hoe eenzaam en verlaten lijken de chrysanten.

Yuan-ming had ten zeerste van de bloemen genoten.

Dag aan dag verbleef hij bij de oosthaag van zijn tuin.’

Door deze versregels zijn gedurende anderhalf millennium in Oost-Azië de chrysanten het zinnebeeld geweest van het eenvoudige en natuurlijke leven, verre van de grote wereld en overgoten met het goud van de herfstweemoed en van de wereldmijding. De haag van bamboes hoeft niet eens te worden uitgebeeld, de omheining die de omsluiting vormt van de kleine tuin van de dichter, waar hij zijn chrysanten verzorgt; ook de vogels hoeven niet te worden weergegeven. Vaak worden ze gerepresenteerd door vlinders, want vlinders behoren in China evenals de

vogels tot de vliegende dieren. De hele entourage kan worden voorgesteld, en kan ook ontbreken, maar elke chrysant is een verwijzing naar het gedicht van T’ao Yuan-ming, van de eerste grote lyrische dichter van China. Elke chrysant die in Oost-Azië

wordt geschilderd roept tevens de herinnering op aan de woorden en de klank van dit gedicht.

door Prof. Dr. W. Speiser.