Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

zie oostaziatische kunst – China – Japan - inktschildering

betekenis & definitie

OOSTAZIATISCHE KUNST: INKTSCHILDERING

We weten niet nauwkeurig wanneer de penseeltekenkunst van China de vermetel samenvattende en verkortende formules heeft gevonden, die zoveel geestdrift wekten bij de impressionisten; o.a. uit de dertiende eeuw zijn vele verrukkelijke werkstukken van dit genre bewaard gebleven. De grote voorliefde van de impressionisten voor de penseeltekenkunst van de Sung-tijd zou een klassiek voorbeeld van een ’vruchtbaar misverstand’ mogen heten. De impressionisten zagen hun opvattingen bevestigd in het werk van de grote schilders van China; de inktschilderingen van die kunstenaars waren in hun ogen geniale schetsen, snel en spontaan op het blad geworpen, van een zwevende vluchtige sfeer en een poëtische stemming, ogenschijnlijk zonder enige binding aan stof of betekenis. Deze schilderingen zijn echter precies het tegengestelde van schetsen; ze zijn de laatste gepolijste vormgevingen van een idee; ze suggereren met zo weinig mogelijk middelen. De misvatting kon ontstaan doordat de techniek van de Oostaziatische inktschildering, in calligrafieën en in schilderingen, niet weet van retouches, van overschilderen, van wegnemen of verbeteren. Als een teken mislukt wordt het nog eens geschreven; als een inktschildering niet slaagt wordt ze overgedaan.

Sinds de elfde eeuw is regelmatig een cyclus geschilderd van ’Acht gezichten op de Hsiao- en Hsiang-rivier’; de thema’s zoeken het stuk voor stuk meer in de poëtische sfeer dan in de plaatselijke situatie, bij ’Avondklokken van een verre tempel’, ’Herfstmaan boven het Tung-t’ing-meer’; Thuisvarende schepen voor verre oevers’ enz. Zeer beroemd werden in Japan twee series, die waren geschilderd door twee priesters van de Chinese meditatiesecte in de dertiende eeuw, Mu-hsi, van wie nog vijf van de acht landschappen bekend zijn, en zijn vermoedelijk iets oudere tijdgenoot Ying Yu-chien, van wie we nog drie landschappen bezitten. Omstreeks 1200 werd de school der meditatie naar Japan overgebracht; in China heette ze Ch’an; de Japanse uitspraak voor hetzelfde teken is Zen. In de veertiende eeuw en later had iedere Japanse Zen-Boeddhist het ideaal, één keer in zijn leven een

pelgrimsreis naar China te maken, waar in de omgeving van de hoofdstad Hangchou de grote Zen-kloosters lagen. Ook wilde hij daarvandaan een paar werkstukken meebrengen van de vaak zeer begaafde monnikschilders, of bladen in dezelfde stijl van de leden der academie van Hangchou. Toen omstreeks 1280 de hoofdstad Hangchou in handen van de Mongolen was gevallen emigreerden vele monniken en schilders naar Japan; ze wisten immers dat zijzelf en hun werk daar zeer welkom waren.

Door Japan werden dus geen moeiten of kosten gespaard als het er om ging Zen-tekeningen te verwerven of te conserveren. Aan de Japanse piëteit dankt de wereld tegenwoordig haar bekendheid met een schilderkunst van hoog niveau, die in China bijna volledig verloren is gegaan. Mu-hsi, Japans: Mokkei, in China nauwelijks vermeld, was in Japan eeuwenlang het grote voorbeeld; hij werd beschouwd als de representant van de Chinese penseeltekening. Tegenwoordig wordt wel eens de vraag opgeworpen welke versie van de ’Acht gezichten’ hoger moet worden aangeslagen, die van Mu-hsi of die van Ying Yu-chien; dit is echter een kwestie van persoonlijke smaak. Beide schilders kunnen als gelijkwaardige meesters worden beschouwd van de ogenschijnlijk simpele, maar door haar concentratie en welhaast tot abstractie door gedreven reductie grandioze penseeltekenkunst uit de late Sung-

tijd. In ’Herfstmaan boven het Tung-t’ing-meer’ van Ying Yuchien wordt de maan alleen door een penseel-cirkel gesuggereerd.

De beschouwer wordt als het ware uitgenodigd de stemming van deze herfstmaan op zich te laten inwerken: nevel, waaruit als vlekken een paar kale takken opduiken, het dak van een hoog gebouw boven een paar muurtinnen en twee slechts heel even

aangeduide bergsilhouetten. Deze landschappen die meer suggereren dan weergeven, willen de beschouwer er toe brengen zich in het onderwerp te verdiepen; ze nopen hem wat niet is geschilderd in eigen artistieke fantasie toe te voegen, zich te verplaatsen in de poëzie van de landschapsfeer.

Ying Yu-chien schreef altijd een kort gedicht bij zijn landschappen, bij ’Herfstmaan’ het volgende:

Boven het vlakke meer en boven de bergen glanst de maan:

zie, een slakkenhuisrimpeling in de gladde waterspiegel.

In Yoyang op de toren luisteren wij naar de dwarsfluit.

Helaas, het bergpad daarheen is moeilijk en steil.

Ook dit gedicht kan door de oningewijde gemakkelijk verkeerd worden begrepen, want het lijkt of de meester verwijst naar een bepaalde plek in het landschap bij het Tung-t’ing-meer. Dat doet hij ook inderdaad, maar op een zeer speciale manier, slechts te begrijpen voor degene die bekend is met de vele beroemde gedichten en inscripties over de ’Yoyang-toren’. Deze vierregelige strofe is een uitstekend voorbeeld van het samengaan van calligrafie, schilderkunst, poëzie en muziek.

door Prof. Dr. W. Speiser.