Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

romaans – beeldhouwkunst - beeldhouwersscholen - West-Frankrijk

betekenis & definitie

DE BEELDHOUWKUNST DER MIDDELEEUWEN:

DE SCULPTUUR VAN DE ROMAANSE TIJD:

BEELDHOUWERSSCHOLEN: WEST-FRANKRIJK

Als derde belangrijke zone van de romaanse bouwplastiek in Frankrijk dient Aquitanië te worden genoemd. Geografisch omvat die zone een gebied, dat zich uitstrekt ongeveer van Poitiers af naar het zuiden, tot aan Bordelais. Ze heeft meer bewaarde monumenta uit de romaanse periode dan alle andere landstreken van Europa. Wat de artistieke kwaliteit betreft staan de werken uit Aquitanië echter ten achter bij de topprestaties van Bourgondië, van Languedoc of ook van Emilia (boven-Italië). Er wordt nog gewerkt aan een wetenschappelijke bestudering van deze groep. Vooralsnog ontbreekt allereerst een chronologie van de monumenta, terwijl ze doorgaans niet volgens andere bronnen kunnen worden gedateerd.

In west-Frankrijk bevinden de sculpturen zich wel niet uitsluitend, maar toch overwegend aan het exterieur, en dan voornamelijk aan de gevels. De kerkgevels van Aquitanië zijn doorgaans als zuivere sierfronten geconcipieerd, de geleding en de doorsnede van het bijbehorende lengteschip zijn niet op elkaar afgestemd. De ornamentele en figurale decoratie strekt zich bijna altijd uit over alle verdiepingen van de gevels; de ingangen domineren niet. Zo is, om een bekend voorbeeld te noemen, aan de westfaçade van de kathedraal van Angoulême (in 1128 voltooid) een voorstelling van het Jongste Gericht in verscheidene zones verdeeld over het zeer steile en door blinde nissen gelede front. Aan de wijde en losse plaatsing der figuren is duidelijk te zien, dat dit werk nog uit de vroege fase moet stammen van de ro- maanse bouwplastiek. De veel kleinere façade van de Notre- Dame-la-Grande in Poitiers, stellig later ontstaan, heeft een decoratie met verscheidene reliëflagen die dichter opeen zijn geplaatst. In het detail worden de vormen weelderiger en rijker. Er is een tendens naar afwisselende kleine sierpatronen, een speelse variantenweelde, die men in de bouwplastiek niet zou verwachten, eerder in de zogenaamde ’kleine kunsten’. Daarnaast komen eenvoudiger vormen voor van façadengeleding, die zuiniger omgaan met de versieringen en die meer lijken op Romeinse triomf- of stadspoorten. Bij de huidige stand van het onderzoek is het nog niet mogelijk een exacte typologie van deze façade te geven of een bevredigende afleiding van de afzonderlijke typen. Mogelijk dat de gebeeldhouwde kerkgevel van Aquitanië histo¬risch heeft doorgewerkt in de Engelse kathedraalgotiek. Op het Britse eiland komen eveneens westfronten voor, die volkomen met beeldhouwwerk zijn overdekt en in welker mateloze geledingen de nietige portalen als het ware wegvallen.

De west-Franse school bleef meer dan een halve eeuw actief, ongeveer tot 1170. Omstreeks 1100 waren er in de Saint-Eutropie in Saintes reeds figurale kapitelen met een zeer zorgvuldige uitvoering. De vernietiging van de gevel van de Saint-Eutropie heeft ons waarschijnlijk beroofd van een der toonaangevende werken uit deze groep. In 1166 begon de bouw van de kathedraal van Poitiers, waarbij reeds de moderne gotische architectuurvormen werden toegepast. Dit jaar zou een tijdgrens kunnen zijn ook voor de bloei van de west-Franse romaanse beeldhouwersschool. Voor vele monumenta van onze groep, die verrassende overeenkom¬sten vertonen met de eerste werken van de Gotiek ten noorden van de Loire, is het niet gemakkelijk uit te maken welke kant de receptieve is geweest (Chadenne, Blazimont, Parthenay).

Ook de Aquitaanse gevels vertonen uiteenlopende sculptuur- vormen; in de eerste plaats moet onderscheid worden gemaakt tussen de hoogreliëfsculpturen onder arcaden, en figuren als versiering van bogen, de zogenaamde archivoltbeelden. Tot de eerste groep rekenen wij de vier lunettenreliëfs in de onderverdieping van de kathedraal van Angoulême met het afscheid van de apostelen. Het vlakke reliëf en de picturale compositie, - er staan telkens drie figuren onder een overspannende boog -, geven blijk, dat dit werk uit de vorige fase is, dat het kort na het begin van de eeuw moet zijn ontstaan. Later ontwikkelen zich sterker geronde hoogreliëffiguren, een proces, dat reeds duidelijk te onderkennen is aan de na 1128 gebouwde bovenverdiepingen van Angoulême. Bij late werken ontstaan vrijstaand gevormde en van de achterwand losgemaakte figuren. (In Parthenay-le-Vieux, Notre Dame de la Couldre; de reliëfs bevinden zich thans in het Louvre en in Amerikaanse verzamelingen.)

Andere late werken, als de om een signatuur beroemde reliëfs van een Aude- bertus in Foussais, manifesteren een zware blokstijl. Van de Aquitaanse hoogreliëfsculpturen zijn vooral van belang de ruiterbeelden, die aan verscheidene gevels bewaard zijn gebleven. Bij alle waait de mantel van de ruiter wijd uit en ligt voor de hoeven van het paard een overwonnen vijand. Het is bekend, dat deze beelden Constantijn voorstellen, de eerste christenkeizer, en hel door hem overwonnen heidendom. Het kunnen onmogelijk letterlijke imitaties zijn van een beroemd beeld, dat voor een beeld van Constantijn werd gehouden en dat voor het Lateraan stond in Rome (het ruiterbeeld van Marcus Aurelius, dat sinds de zes¬tiende eeuw het Kapitool tooit). Eveneens is het raadselachtig welke betekenis (misschien een apotropaeïsche, onheil afwerende?) deze Constantijnbeelden hadden binnen het gevelprogramma.

Kunsthistorisch belangrijker was de tweede vorm van sculptuur, die zich het eerst aan de west-Franse façaden ontwikkelde: de invoeging van plastische figuren in de boog van een arcade. Waarschijnlijk volgde ze voorbeelden in de schilderkunst; ze overleefde de romaanse periode en heeft zich met de vroegste gotische portalen (Bertaucourt: vensters, Saint-Denis, Etampes, Chartres) snel over Europa verbreid. Nog talrijke laat-gotische portalen van de vijftiende eeuw houden vast aan dit west-Franse erfgoed. In het gebied van zijn oorsprong zijn verscheidene vormen te onderscheiden van de verbinding van figuur en boog. Mogelijk zijn ze gelijktijdig ontstaan en kwamen ze in dezelfde periode voor:

1. Rondom de rondboog-portaalopening is een waaier van figuren uitgewerkt, die radiaal naar het midden zijn geordend. Technisch is het procédé zo, dat op iedere wigsteen van de portaalboog een figuur is aangebracht van meer of minder ont¬wikkeld reliëf. Een fraai voorbeeld biedt het zuidelijke transeptportaal van de Saint-Pierre in Aulnay.
2. De figuren zijn nog steeds, als bij 1, vlak op de portaalboog aangebracht. Ze worden nu echter tangentieel naar het midden gerangschikt, volgen, dus de kromming van de boog. Een derge¬lijke rangschikking schijnt reeds in de Romeinse bouwkunst te zijn voorbereid en ze komt ook voor in de romaanse portaalplastiek buiten Aquitanië. (Boven-Italië, Dom van Modena; ook de buitenvelden om het tympanon in Vézelay behoren tot deze groep. Daarentegen zijn medaillons op portaalbogen als in Cluny rechtstreeks ontleend aan de wandbeschildering of aan mozaïeken.) West-Franse voorbeelden: Angoulême, onderverdie¬ping; Châteauneuf-sur-Charente, binnen-archivolt; Saintes, Sain- te-Marie-des-Dames, eveneens binnen-archivolt.
3. Deze tangentieel gerangschikte archivoltfiguren verplaatsen zich van het voorvlak naar de ’kant’ van de boog en krijgen daardoor een volkomen nieuwe, plastisch geronde vorm. Deze ontwikkeling is te vergelijken met die van het kapittelzaalportaal van de Saint-Etienne in Toulouse: de nissen worden niet meer in het muurvlak ingelaten, maar uit een muurhoek uitgesneden.Deze vorm staat niet ver meer van het gotische beeldenportaal van de toekomst. In west-Frankrijk behoren een aantal zeer verfijnde werken tot deze laatste groep. We noemen het west- portaal van Aulnay, Argenton-le-Chateau, Chadennac, Blazimont, Fenioux e.a. Ze representeren alle een portaaltype, dat zonder tympanon maar met in zones getrapte arcadenbogen een helder duidelijk geleed programma brengt, zich toespitsend op de gelijkenis Christus/Ostium, namelijk ingang tot het heiligdom.

Zo is b.v. in Aulnay in de binnenste zone te zien het Agnus Dei, in de volgende, naar ’buiten’, reeds de strijd van de deugden en ondeugden, in de derde de rij wachtende wijze en dwaze meisjes; aan de rand staan de voorstellingen van de ’wereldse’ bezigheden van de mens en de zinnebeelden van de vergankelijke tijd (zo¬genaamde maandbeelden en dierenriemtekens). Dus een duide¬lijke trapsgewijze rangschikking, die uitmondt in het beeld van het Agnus Dei vlak boven de werkelijke poort naar de kerk, en daarbij verschillende graden passeert van de sacralisatie der thema’s. De Gotiek, die met een historisch nieuw synthetisch vermogen invloeden assimileert van de meest verschillende kanten, verbindt de archivoltfiguren met het tympanon en betrekt ze op een hoofdfiguur in het midden.

door Dr. W. Sauerlander.