werden vooral in de middeleeuwse plastiek, bijv. in kerkportalen, zeer vaak uitgebeeld. In het twaalftal neemt Paulus meestal de plaats van de verrader Judas in.
Aanvankelijk hadden de beelden der verschillende apostelen geen eigen karakteristiek. Eerst langzamerhand ontstonden enkele bekende typen, Petrus, Paulus en Johannes en sedert ongeveer de dertiende eeuw kregen alle apostelen, evenals de evangelisten, vaste attributen: 1) Andreas - het Andreaskruis;
2) Bartholomeus mes in de hand en huid onder de arm;
3) Jacobus - pelgrimsmantel met schelp op hoed of borst;
4) Jacobus - vollersstaf;
5) Johannes - baardloos afgebeeld met kelk waarin een slang;
6) Judas Thaddeus - knuppel;
7) Mattheus - bijl, winkelhaak, lans of hellebaard;
8) Paulus - een of twee zwaarden;
9) Petrus - een of twee sleutels;
10) Filippus kruisstaf;
11) Simon - zaag;
12) Thomas - winkelhaak of lans.
Judas Iskarioth, de verrader, werd wel afgebeeld met een beurs.
