Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Byzantium - Hagia Sophia – Rome – Voor-Azië

betekenis & definitie

DE VROEG BYZANTIJNSE KUNST:

DE ARCHITECTUUR: DE VERHOUDING VAN DE HAGIA SOPHIA TOT DE ARCHITECTUUR VAN ROME EN VOOR-AZIË

De verbinding tussen een Romeins profaan bouwwerk en een oudchristelijke basiliek, als in de Hagia Sophia, zou een aanwij¬zing kunnen zijn, dat de voorbeelden voor de Hagia Sophia in het westen moesten worden gezocht. Reeds de voor-Justiniaanse architectuur in Constantinopel geeft voorbeelden van een pro¬fane ruimte-architectuur (Thermen van Arcadius, Mausoleum van Constantijn) en van een gevorderde basiliek-architectuur; deze nieuwe verbinding kon dus hier tot stand komen. Of het feit, dat de beide grote architecten van de Hagia Sophia, Isidoros van Milete en Anthemius van Tralies, uit Klein-Azië stamden, niet in andere richting wijst? De technische en artistieke tendenties zijn van de geboorteplaatsen der architecten niet afhankelijk. Doorslaggevend is de scholing van die architecten, dat wil zeg¬gen: de plaats waar ze zijn opgeleid, en de plaats waar Isidoros en Anthemius zijn opgeleid moet in ieder geval een gevorderde ruimte- en welvingsarchitectuur hebben gekend.

Dat zou dan de Westromeinse architectuur geweest kunnen zijn öf de voor-Justiniaanse architectuur van Constantinopel. Het is niet gemakkelijk hier een uitspraak te doen, omdat de voor- Justiniaanse architectuur van Constantinopel ons alleen uit beschrijvingen bekend is. Ook aan de Westromeinse architectuur kan echter worden gedacht; een verwijzing daarnaar zou het feit kunnen zijn, dat de broer van Isidoros van Milete in Rome medicijnen studeerde, wat dus wil zeggen dat er nauwe betrekkingen hebben bestaan tot Rome.

Dat de architecten van de Hagia Sophia hebben aangesloten bij rechtstreekse of indirecte Romeinse voorbeelden blijkt uit een vergelijking met voorbeelden van de monumentale Romeinse architectuur. De belangrijkste voorbeelden van een gerijpte ge- welfarchitectuur, zoals de Hagia Sophia die laat zien, hebben hun voorlopers in de Romeinse architectuur. Het kernprobleem van de Hagia Sophia, het toepassen van pendentieven en de verbinding van een koepel met een vierkant grondvlak door middel van bolronde driehoeken, heeft voorbeelden in een reeks Ro¬meinse gewelvenbouwwerken als de Domus Augustana op de Palatijnse heuvel, de Sedia del Diavolo, de Villa in Minori in de buurt van Amalfi en de kerk van S. Lorenzo in Milaan, die volgens het jongste onderzoek niet voor de vijfde eeuw kan zijn ontstaan.

Hetzelfde geldt voor de ruimtevorm (verbinding van een gewelfde middenruimte met exedra’s), die haar voorlopers schijnt te hebben gehad in Romeinse thermengebouwen en in de Domus Augustana op de Palatijnse heuvel. Omgangen vinden we bij een aantal thermengebouwen, rotondes en in S. Lorenzo in Milaan. Een schoringssysteem, dat in de omgangen is verborgen, vinden we in de thermen van Diocletianus en in de basilica van Maxentius. Eveneens de optische en coloristische vervluchtiging van de interieurvormgeving door kleurige marmeren platen en het overtrekken van de gewelven met mozaïeken. Uiteraard is hier geen sprake van rechtstreekse voortzetting van de monumentale Romeinse architectuur, maar van navolging en aanpassing aan nieuwe christelijk-liturgische opgaven.

En nu de oostelijke provincies van het Byzantijnse rijk. Het zou voor de hand liggen in de geboortestreek van de beide architecten de voorfasen te zoeken voor de Hagia Sophia. Maar in de oostelijke provincies bestonden andere architectonische tradities. De Griekse en hellenistische architectuur hadden zich afzijdig ge¬houden van welvingsproblemen. Wel dringen door de Romeinse verovering welvingsproblemen in de oostelijke provincies door, maar over het algemeen wordt daar het gewelf vermeden. Het is dus aannemelijk, dat de monumentale Justiniaanse archi¬tectuur ontstaan is in aansluiting aan de Westromeinse architectuur en niet aan de architectuur van de oostelijke provincies. Deze laatste was hellenistisch beïnvloed en kende het gewelf nauwelijks.

door Prof. Dr. W. Sas-Zaloziecky.