Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

barok – Frankrijk – schilderkunst - prentkunst

betekenis & definitie

DE BAROK IN FRANKRIJK: SCHILDERKUNST EN PRENTKUNST

Twee van de voornaamste vertegenwoordigers van de Franse schilderkunst en grafiek van de zeventiende eeuw, Poussin en Claude Lorrain, hebben bijna hun gehele leven in Rome gewoond; evenzo Caravaggio’s leerling Jean de Boulogne, genaamd Le Valentin (t 1624) en de schilder van veldslagen Jacques Courtois, genaamd Borgognone (1621-1676).

Ook de meest bekende graficus van de vroege zeventiende eeuw, de Ixitharinger Jacques Callot (1592-1635), heeft in zijn jonge jaren geruime tijd in Italië verbleven, vooral in Florence; met frisse ontvankelijkheid verwerkte hij de picturaal boeiende indrukken uit het volksleven daar in kleine etsen met vele figuren. Daarnaast maakte hij de fantastisch potsierlijke improvisaties van de ’Capricci’, die de Duitse romanticus E. T. A. Hoffmann inspireerden tot zijn ’Fantasieën à la Callot’. In kroniekmatige vorm behandelde Callot later twee krijgsdaden van Lodewijk XIII, de belegeringen van Breda en van La Rochelle. Het zijn etsen van groot formaat, gevuld met vele groepen en kleine figuurtjes, tintelend van leven. Zijn laatste levensjaren, na 1621. bracht Callot door in zijn geboortestad Nancy; daar vervaardigde hij ook zijn voornaamste werk, de etsenserie 'Misères de la Guerre’: weergaven in zeer persoonlijke stijl, qua inhoud een aangrijpend tijdsdocument.

Nationaal Frans, hoewel enigszins te vergelijken met de Nederlanders, is de schilderkunst van de drie gebroeders Le Nain uit Laon (Antoine, 1588-1648; Louis, 1593-1648; Matthieu, 1607-1677). Hun genreschilderingen over het leven van de boeren en de kleine ambachtslieden uit het noorden van Frankrijk werden pas in de negentiende eeuw herontdekt en naar waarde geschat; de officiële kunstopvatting van hun tijdgenoten voelde niets voor dergelijke simpele werkelijkheidsweergave. De kunst, die toen als de officiële gold en algemene bewondering trok, wordt gerepresenteerd door de tijdgenoten van de gebroeders Le Nain.

Allereerst door Simon Vouet (1590-1649), die na een langdurig en succesvol verblijf in Italië hofschilder van de koning werd; als zodanig kreeg hij in Parijs vele opdrachten en overmatige bewondering. Al was hij voor zijn eigen tijd een groot schilder, voor onze dagen heeft hij nog slechts historische betekenis. Hetzelfde geldt voor zijn leerling Pierre Mignard (1612-1695); diens portretten van Madame de Sévigné en van de schone Maria Mancini blijven evenwel interessant. Aan Mignards voor het toenmalige Parijs verrassende koepelschilderingen in de Val-deGrace-kerk heeft Molière bewonderende verzen gewijd. Meer dan middelmatige kwaliteiten gingen samen met de dominerende academische stijl in het oeuvre van Eustache Lesueur (1617-1655); door zijn tijdgenoten werd hij verheerlijkt als de ’Franse Rafael’. De zaal, die in het Louvre aan hem is gewijd, geeft de moderne beschouwer een leerzame indruk van de creativiteit van Lesueur, o.a. door de levendig vertellende cyclus over de Brunolegende. We krijgen daar ook enig begrip voor de idealen, welke omstreeks het midden van de eeuw door de Parijse kunst werden nagestreefd.

Philippe de Champaigne (geb. 1602 in Brussel, vroeg naar Parijs getrokken, daar overleden 1674) schilderde in een verstilde verfijnde trant religieuze stukken, in de geest van de Jansenistenkring. Ook als portretschilder ontplooide hij een opmerkelijk talent (bijvoorbeeld in de voortreffelijke beeltenis ten voeten uit van Richelieu en in zijn zelfportret). Zijn eigen strenge en zuivere kunstopvatting bracht Champaigne af en toe in conflict met de man, die als het ware dictatoriale bevoegdheden uitoefende ten aanzien van de kunstzorg van staatswege, Charles Lebrun. Lebrun was persoonlijk de schepper van de monumentale decoratie voor Versailles; hij leverde tevens de ontwerpen voor de in Versailles en elders zo graag toegepaste figurale wandtapijten. Hij had de leiding van de koninklijke gobelinwerkplaatsen en in het kader van de in 1635 gestichte academie was aan hem de inrichting van de cursussen toevertrouwd. Ook in de in 1666 gestichte Ecole de Rome - waarheen de bekroonde leerlingen van de academie werden gezonden - moet het beslissende woord aan hem zijn geweest. Door Lebrun en minister Colbert werd de kunstzinnige jeugd volgens de esthetische stelregels van de Academie in bepaalde banen geleid en heel de Parijse kunstbeoefening werd door hen gesystematiseerd en gecentraliseerd.

Toen Lebrun stierf had zich reeds een merkbare wijziging voltrokken in de stijl van de Franse kunst, allereerst - als bij iedere stijlovergang - op het gebied van de ornamentiek en de decoratie, bijvoorbeeld bij de graveur Jean Bérain († 1711). De zwaarwichtige versieringstrant van tot dusver maakte plaats voor een fijnere en lichtere stijl. In plaajs van naar massieve praal werd er nu gestreefd naar soepele elegantie en geleidelijk aan werd die ook bereikt. De style Régence bereidde zich voor, een stijl die in de loop van het tweede decennium van de nieuwe eeuw dus na de dood van de grote koning (1715), zich ontwikkelde tijdens het regentschap van de hertog van Orléans.

door Prof. Dr. M. Wackernagel.