Gepubliceerd op 11-11-2021

stug

betekenis & definitie

I. stugger, stugst, bn. (1 stijf, moeielijk te bewegen of te buigen, hard, onbuigzaam, ook fig.; 2 van stoffen en voorwerpen: stijf, weinig buigzaam, weerbarstig, moeielijk te bewerken; 3 weer: ongunstig; 4 van personen: stijf-onvriendelijk, niet meegaande, niet tegemoetkomend, stuurs; 5 blijk gevende van een stug karakter, stugge gemoedsstemming; 6 handel: niet vlot, niet willig):

1. de stugge nek doen buigen;
2 het leer bleek stug; de grond was stug en nat;
3. het weer is te stug voor de garnalenboten;
4. de stugge Hollander; stug en afstuitend; stug is sterker dan stroef, dikwijls het tegengestelde van plooibaar, innemend;
5. een stug zwijgen;
6. handel stug;

II. stugger, stugst, bw. (op weerbarstige, niet meegaande wijze): stug sprak ze: ga.