v. sleden, sleetje, ook: slee, v. sleeën (1 voertuig zonder wielen op [van voren omgebogen] houten of metalen ribben, tegenwoordig inz. gebruikt om over ijs en sneeuw te glijden, ook gebruikt als sleeptransportmiddel; vroeger ook als gesloten rijtuig voor personenvervoer; 2 glijdend onderstel b.v. voor een schip, dat men laat aflopen of op de helling haalt; 3 glijdend deel van een draaibank of andere werkbank, waarin een gereedschap kan worden vastgezet; 4 in technische toepassingen):
1. een donkergroene slede; verg. arre-, ijs-, prik-, vrachtslee; de vigilantes en de sleeën werden aangemeld;
2. de slee of wieg gaat met het schip te water;
3. de grondvorm van de slede is een kruis;
4. de sleden van kopiëertélegrafen, schuifbaar (dragend) deel, waarop de stiften zijn bevestigd; de v. e. scheepskanon, toestel, waarlangs de affuit heen en weer kan schuiven.