Gepubliceerd op 11-11-2021

scheut

betekenis & definitie

m. scheuten (verwant met schieten: 1 loot, uitloper aan een plant; 2 het snel omhoog- of opgroeien; eind, dat iem. of iets opgroeit: 3 kleine, met een enkele beweging geschonken hoeveelheid ener vloeistof; Z.-N. grote borrel; 4 snelle, doordringende gewaarwording; inz. korte, hevige pijn, die. door een lichaamsdeel schijnt te schieten; 5 Z.-N. het schieten, schot):

1. een wortelscheut;
2. de jongen heeft dit jaar een hele scheut gekregen;
3. een scheutje water, wijn, azijn;
4. een scheut in de rug krijgen;
5. de scheut van een geweer, boog; nog: scheepst. scheut geven, vieren; Z.-N. zijn scheut nemen (pakken), recht voor zich uit en snel weglopen.

< >