Gepubliceerd op 11-11-2021

rok

betekenis & definitie

I. o. rokken; spinrokken; zie rokken; etym. verwant met rok (II).

II. m. rokken;

1. in het alg. kledingstuk van mannen en vrouwen: overkleed over het hemd of blote lichaam gedragen; over andere klederen inz. in vroeger dagen: Jozefs veelvervige rok; de Heilige Rok (rok zonder naad), het ongenaaide kleed des Heren; een rok van groen laken met gouden knopen;
2. thans: geklede zwarte jas met weggesneden voorpanden: in rok en witte das;
3. van vrouwen: kledingstuk van de heupen tot de voeten vallende en de benedenhelft v. h. lichaam bedekkende: met rok bedoelt men meestal bovenrok, anders spreekt men van onderrok; zegsw. aan moeders rok hangen, v. kinderen; 4. bij verg. in verschillende toepassingen: een rok van klei om de buis, omhulsel; de bloembol bestaat uit rokken, afzonderlijk deel; nog: een rokje uittrekken, vermageren.

III. m. -s; myth. fabelachtige grote vogel der 1001-nacht: de vogel rok.