m. -s, vroeger ook -en, riddertje;
1. middeleeuwen: iem., die door ridderslag is opgenomen in de ridderstand: de ridder en zijn schildknaap; iem. tot ridder slaan, in de ridderschap opnemen;
2. lid van een ridderorde: ridder ener orde, b.v. ridder van Malta; een dolend ridder, die op avontuur uitging; ridder in de orde van Oranje-Nassau, bezitter der laagste klasse dezer orde;
3. de laagste rang der getitelde edelen in de hedendaagse Ned. adelstand: de titel ridder is te rangschikken tussen Jonkheer en Baron;
4. iem., die een vrouw onder zijn hoede neemt: ik was Christientje’s ridder; 5. spott.: een ridder van de droevige figuur, die er haveloos uitzag of belachelijk was, zie Don Quijote; ridder van de pen, klerk; ridder van de el, bediende in een ellewinkel; ridder van de schaar, kleermaker.