Gepubliceerd op 11-11-2021

recht

betekenis & definitie

I. bn., bw. (het tegengest. van krom: 1 in dezelfde richting voortgaande, niet scheef; 2 juist, goed, waar; 3 nauwkeurig, ten volle, in hoge mate; 4 billijk; rechtvaardig, geoorloofd):

1. een rechte lijn, zo recht als een kaars; recht van lijf en leden; recht op hem af; recht vooruit! zegsw. recht door zee gaan, niet met listen en streken omgaan (Z.-N. recht voor de vuist); Z.-N. recht op recht, in een rechte lijn;
2. dat is de rechte weg; te rechter tijd; van ‘t rechte pad afdwalen, fig. zich aan verkeerdheden schuldig maken; zegsw. hij is de rechte man op de rechte plaats, de man, die geknipt is voor die betrekking; zie Jozef;
3. ik ben niet recht wel; hij is niet recht bij zijn verstand; dat weet ik niet recht meer; ik vertrouw hem niet;
4. dat is niet recht van u gedaan; hij doet wat recht en billijk is;

II. o. rechten (1 wetten, voorschriften enz. regelende de maatschappelijke samenleving; 2 het gerechtigd zijn; wat iem. toekomt, waarop hij aanspraak heeft; bevoegdheid, voortvloeiende uit s mensen natuur, uit het bekleden van enig ambt, waardigheid of positie, uit de wet, verordeningen, reglementen enz.; 3 tegenstelling van: onrecht; gerechtigheid; 4 rechtsgeleerdheid, rechtswetenschap; 5 rechterlijke uitspraak; 6 inz. in het mv. belasting):

1. het Nederlandse recht; het Romeinse recht; het Kerkelijk recht; Burgerlijk recht;
2. spreekw. zie keizer; men onderscheidt persoonlijke rechten, d. i. ten opzichte van personen, zoals recht om betaling ener schuld te vorderen, en zakelijke rechten, d.i. waardoor zaken aan iems. heerschappij worden onderworpen, zoals rechten v. bezit, eigendom, vruchtgebruik enz.; waar rechten zijn, zijn ook plichten; de Koning heeft het recht van gratie; het recht op de kroon; stemrecht; met ‘t volste recht; met recht; op zijn recht staan; tot zijn recht komen (germ. beter: er wordt recht gedaan aan); recht hebben op; recht is recht, moet geschieden; zie ook aanvullend en dwingend recht;
3 het recht moet zijn loop hebben; recht gaat boven macht; iem. recht laten wedervaren;
4. student, meester in de rechten;
5. rechtspreken; in rechten optreden; in en buiten rechte (ook: rechten) vertegenwoordigen, voor de rechtbank en in het maatschappelijk verkeer; iem. in rechten vervolgen;
6. in- en uitgaande rechten; recht van successie en registratie; nog Z.-N. de kerk(e)rechten of kerkelijke rechten, laatste sacramenten.