I. zeilde om, h. (1, 2, 3), i. (1, 3) omgezeild (1 om of langs iets zeilen; 2 heren derwaarts zeilen; 3 langs een omweg zeilen):
1. die kaap omzeilende;
2. jaren op zee omzeilen;
3. een heel eind omzeilen;
II. omzeilde, h. omzeild (lit. t. in een kring om een ruimte heenzeilen): om ‘s werelds assen te omzeilen; een moeilijkheid uit de weg gaan.