Gepubliceerd op 11-11-2021

meten

betekenis & definitie

mat, heeft gemeten;

1. met een maat de lengte, de oppervlakte of de inhoud van iets bepalen; van een grootheid bepalen, hoeveel malen een andere grootheid, die men als maat aanneemt, er in begrepen is: garen en band meten, een akker meten, een schip meten, graan meten, steenkolen meten, melk meten; de grond met zijn gehele lengte meten, languit op de grond vallen of liggen; iem. met de ogen meten, onderzoekend of uitdagend aanstaren; zegsw. iem. de rug meten, hem ranselen met een stok; met twee maten meten, partijdig zijn; zich met iem. meten, strijden met iem., zijn krachten tegen iem. beproeven, wedijveren met iem.;
2. zulke afmeting hebben, als de bepaling aanduidt: dat zeeschip meet 6500 ton, heeft een inhoud van; 3. een bepaalde hoeveelheid van een grotere hoeveelheid afmeten, afpassen: een paar schoenen (d.i. het leer daarvoor) laten meten.

< >