m. en v. leerlingen (1 iem., die onderwijs ontvangt; scholier; 2 aanhanger, volgeling), vr. ook leerlinge:
1. bevordering der leerlingen; hij is leerling-apotheker; die heer is leerling-consul;
2. de 12 leerlingen des Heren, jongeren; een leerling v. Rembrandt.