Gepubliceerd op 11-11-2021

kruis

betekenis & definitie

o. -en;

1. voorwerp tot voltrekking der meest onterende doodstraf bij de Romeinen, bestaande uit twee kruiselings verbonden balken; afbeelding v. e. kruis: aan het kruis slaan; zie kruisigen;
2. kruisvormig voorwerp: het kruis v. e. garenrol (touwslager); het kruis v. e. anker (scheepst. nl. bovendeel);
3. kruisvormig teken inz. symbolisch godsdienstig: een Oosters kruis, of +, in de rekenk. het teken plus; een St.-Andreaskruis of x, in de rekenk. het teken maal; een Latijns kruis of ✝ bet. overleden, zie Latijns; zegsw. de vijf kruisjes (nl. X) al achter de rug hebben, meer dan vijftig jaar zijn; een kruis maken, slaan; zie kruisteken; zegsw. iem. een kruis nageven, blij, dat iem. weggaat en hopend, dat hij niet meer terugkomt; het kruis aannemen, (gesch.) ter kruisvaart gaan; (Z.-N.) de kruisen, (land)processie tijdens de Kruisdagen;
4. naam van verschillende verenigingen (met liefdadig doel), welke als teken een kruis hebben: het Rode kruis; zie Rode-Kruis, ook Groene kruis;
5. ordeteken; teken in een adellijk wapen: het ijzeren kruis; een ridderkruis, ridderorde; de drie kruisen in het A’damse wapen;
6 muntteken: kruis of munt spelen (Z.-N.) kop of letter), een opwerpspelletje met centen enz.; kruis noch munt hebben, arm zijn;
7. leed, ramp, wederwaardigheid: elk huis(je) heeft zijn kruis(je); God geeft kracht naar kruis; huizen zijn kruisen, van een huurhuis heeft de eigenaar veel leed; het is een kruis met dien jongen; zie huiskruis;
8. muz.: het kruis (#) duidt aan, dat de toon een halve toon verhoogd moet worden, dièze;
9. stuit, lendenstreek: het kruis v. e. paard, ezel; pijn in het kruis hebben; een nieuw kruis in een jongensbroek zetten, deel tussen de beide pijpen.

< >