Gepubliceerd op 11-11-2021

hamer

betekenis & definitie

m. hamers (1 zeker werktuig, bestaande uit een zware ijzeren of stenen kop aan een steel, dat gebruikt wordt om te kloppen enz.; in verband met de donderhamer van Thor, bij onze heidense voorvaderen een heilig voorwerp, later ook teken van eerbied, gezag, ontzag; gereedschap van den timmerman, kuiper, smid enz.; 2 bij uitbr. hamervormig werktuig: stamper [in papiermolens); een der gehoorbeentjes bij mensen en zoogdieren):

1. het wijden van gebouwen en grensstenen geschiedde met de hamer; nog: de hamer van een voorzitter, de hamer bij een verkoop in handen van den notaris; zegsw. onder de hamer brengen, publiek verkopen, verpachten; duizenden balen koffie passeerden de ook bastaardvloek: wat hamer! zegsw. tussen hamer en aanbeeld zijn, in grote ongelegenheid; Z.-N. geld met hamers breken;
2. de hamer van een slaguurwerk, hamervormig staafje, dat op het belletje of klokje slaat.

< >