Gepubliceerd op 11-11-2021

bodem

betekenis & definitie

m. bodems, bodempje (1 van tonnen, manden, kisten, glazen: onderste, grondvlak; van tonnen zonder afzonderlijk deksel: boven- of benedensluitstuk; 2 schip; 3 bedding; vaste ondergrond; 4 aardkorst; schoot der aarde; 5 aardoppervlakte; bij uitbr. vloer; 6 grondgebied, land):

1. de droesem op de bodem der fles; de bodem v. e. vat inslaan;
2. een Engelse oorlogsbodem;
3. hoeveel schatten liggen niet op de bodem der zee; de bodem v. e. put;
4. de kolen in de Limburgse bodem; een zandige bodem; de hellende bodem; op effen bodem staan;
6. vrij staan op Hollandse bodem; van eigen bodem; nog: zegsw. op de bodem v. h. hart, in het diepste; aan iems. verwachtingen de bodem inslaan, ze vernietigen; het is boter(tje) tot de boom (= bodem), gezegd van veel voorspoed, overvloed, goede verstandhouding; een vat zonder bodem, a) iem., die niet te bevredigen is, b) een onmogelijk werk; van de hoge boom (= bodem) (af)teren, in overdaad leven; tot de bodem (toe) ledigen, ad fundum.

< >