1 bn. (een aangename indruk makend: 1 flink, lief, bevallig; 2 pleizierig, genoeglijk; 3 vriendelijk, welwillend; 4 vrij groot; 5 ir. onaangenaam; flauw):
1 een -e jongen; een - kind, tuintje;
2 de voorstelling was zeer -;
3 dikwijls met ontkenning: dit is niet — van u;
4 een -e som; een - fortuintje;
5 zijn ontslag was een -e verrassing; wees nou niet zo -; nog: Z.-N. a) zonderling, b) geestig, c) ongesteld;
2 bw. (op een aardige [in alle bet.] wijze; erg, in hoge mate): het was er - vol; hij heeft - wat geld; -heid, v.
-heden (1 het aardige, lieve, bevallige van iets inz. van zaken; 2 iets, dat een aardige indruk maakt; voorwerp, mop, ui):
1 de-is er (gauw) af, het genoegen; er is geen - in, daar zit niet veel in;
2 een - voor de kinderen meebrengen; zich met een - van iets afmaken; zegsw. voor de -, grap; Z.-N. dat is geen -, niets bijzonders; nog: - hebben, krijgen in iets, pleizier.