Gepubliceerd op 11-11-2021

aanzien

betekenis & definitie

1 zag h. -gezien (1 naar iets of

iem. met aandacht, met geduld kijken; 2 iem.

in de ogen zien om hem op iets opmerkzaam te maken of een gemoedsstemming te kennen te geven; 3 beschouwen als):

1 hij zag dat toneel glimlachend -; wij zullen dat nog een tijdje -, dulden;
2 wij zagen elkaar - en begrepen elkaar; iem. vragend, smekend -; 3 met als en voor: -iem. als een ander hem beschouwen als men een ander doet; iem.

voor een ander -, zich in den persoon vergissen; nog: zegsw. iem. op iets -, verdenken; iem. met de nek, over de schouder -, met verachting, minachting; - doet gedenken, het zien van iem. of iets maakt, dat men er aan denkt; zonder - des persoons, zonder te letten op stand enz.;

2 o. (1 in voorzetseluitdrukkingen; 2 het bezien inz.

in zegsw.; 3 eer, achting):

1 ten - van, met betrekking tot; te dien, dezen -;
2 iem. van -kennen, uiterlijk; zich het - geven van, schijn; 3 in - zijn; e. man v. -, gezien.